Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-04-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2691

Zaaknummer

11-236A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij wegens onzorgvuldig handelen ten opzichte van wederpartij ongegrond verklaard.

Uitspraak

Beslissing van 25 april 2012

in de zaak 11-236A    

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

de heer mr.

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 20 juli 2011 met kenmerk 11-236A, door de raad ontvangen op 21 juli 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is gevoegd met de klacht met  nummer 11-235A behandeld ter zitting van de raad van 22 februari 2012 in aanwezigheid van partijen, van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3  De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad.

- de stukken genummerd 1 t/m 10 in de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Verweerder heeft de heer X (broer van klaagster) vanaf medio 2009 bijgestaan in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van zijn vader en in een door een oom (de heer P) aangespannen procedure tegen de erven.

2.2 Inzet hierbij was onder meer de terugbetaling door de heer X van een geleend geldbedrag aan de heer P alsmede de verdeling van de tussen de vier erfgenamen bestaande gemeenschap. Klaagster en haar twee zussen zijn bijgestaan door mr. Ligthart. De heer P (bijgestaan door mr. Van Basten) had ter meerdere zekerheid deelgenotenbeslag laten leggen op de saldi van de bankrekeningen van erflater. Na overeenstemming tussen de erven over partiële verdeling van de aanwezige banksaldi, heeft mr. Van Basten de bank op 29 april 2010 verzocht de schuld van de heer X aan de heer P te voldoen uit zijn aandeel en het restantbedrag ad € 8.667,72 over te maken op de kantoorrekening van verweerder, waarna het deelgenotenbeslag kon worden opgeheven. Genoemd bedrag is op 6 mei 2010 overgemaakt naar verweerder. Verweerder heeft de betreffende overmaking eerst in juli 2010 in zijn boekhouding getraceerd.

2.3 De heer X heeft verweerder een onherroepelijke volmacht verstrekt om namens hem al die rechts- en verdere handelingen te verrichten die nuttig c.q. noodzakelijk zijn om de afwikkeling van de nalatenschap te bewerkstelligen. Het huis van erflater is medio 2009 te koop gezet voor een bedrag van € 359.000,--. In het kader van de genoemde volmacht liepen de onderhandelingen met de heer X via verweerder. Het huis heeft ruim een jaar te koop gestaan en is in juli 2010 verkocht voor een bedrag van € 285.000,--. Het transport heeft plaatsgevonden op 1 september 2010.

2.4 In het kader van de door de heer X verstrekte volmacht was verweerder bevoegd zorg te dragen voor de voorlopige en definitieve aangifte successiebelasting. Verweerder heeft de concept aangifte, nadat hij deze van de advocaat van klaagster had ontvangen, begin januari 2010 ter goedkeuring en ondertekening doorgezonden naar zijn cliënt. Omdat de advocaat van klaagster de concept aangifte medio februari 2010 nog niet retour had ontvangen, hebben de erfgenamen uiteindelijk ieder afzonderlijk voor aangifte en betaling van hun aandeel zorg gedragen.

2.5 Bij brief van 22 september 2010 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a.  tijdens de onderhandelingen over de verkoop van het huis van erflater

  een langere periode van tenminste 6 mei 2010 tot 9 juli 2010 heeft 

   ontkend dat een voor zijn cliënt bestemd bedrag door hem was

  ontvangen;

b. op basis van een onjuiste aanname (nogmaals) te hebben  geweigerd om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van het

  huis van erflater;

 

  c. niet zorg te hebben gedragen voor de aangifte en betaling van                

     de successiebelasting.

3.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a stelt klaagster dat verweerder de betaling veel eerder had kunnen traceren. Bij de betaling was vermeld dat het een betaling betrof inzake het beslag op 20 januari 2010, welke vermelding volgens klaagster zo helder als glas is. Bovendien was het bedrag te achterhalen door het aan de heer X in het kader van de partiële verdeling uitbetaalde bedrag te verminderen met het aan de heer P te betalen voorschot.

3.3 Klaagster stelt ten aanzien van de klachtonderdeel b dat verweerder in de verdere onderhandelingen over de laatprijs van de woning van erflater in een spoedeisende situatie heeft gereageerd als ware het eindbod € 277.500,--, terwijl in de betreffende correspondentie duidelijk was vermeld dat het ging om een bedrag van € 285.000,--.

3.4 Ten slotte stelt klaagster ten aanzien van klachtonderdeel c dat verweerder voor de aangifte zorg had kunnen dragen nu verweerder naar zijn zeggen over een algehele volmacht van zijn cliënt beschikte. Bovendien had verweerder het op zijn rekening overgemaakte bedrag naar het oordeel van klaagster dienen aan te wenden om de successiebelasting ten behoeve van haar broer te voldoen. Verweerder heeft echter slechts een klein gedeelte overgemaakt naar haar broer en het overgrote gedeelte gehouden als voorschot op de door hem gemaakte kosten.

4 VERWEER

4.1 De betaling van het voor de heer X bestemde bedrag is ontvangen tijdens de afwezigheid van verweerder. Mr. Van Basten zou er op verzoek van verweerder voor zorgen dat een referentie op de betreffende overmaking zou worden vermeld. Dat is echter niet gebeurd. De boekhoudster van verweerder kon het betreffende bedrag niet thuisbrengen en heeft de post opgenomen in de lijst met onbekende derdengelden. Pas toen klaagster haar broer had verzekerd dat het bedrag op 6 mei 2010 reeds was overgemaakt, is het bedrag alsnog getraceerd. Verweerder betwist dat hij welbewust onjuiste informatie aan zijn cliënt zou hebben verstrekt en/of welbewust niet zou hebben zorg gedragen voor doorbetaling c.q. financiële afwikkeling.

4.2 Volgens verweerder was al voor zijn inschakeling in juni 2009 opdracht aan een makelaar gegeven om de woning van erflater te verkopen. De vraagprijs bedroeg € 359.000,--. In verband met een door klaagster en haar zusters tegen de heer X aangespannen procedure hebben in 2009 volgens verweerder nauwelijks verkoopactiviteiten plaatsgevonden. Bij brief van 23 juni 2010 berichtte de advocaat van klaagster verweerder desgevraagd dat zich nog steeds geen gegadigde had gemeld. Bij brief van 30 juni 2010 liet de advocaat van klaagster weten dat zich een gegadigde had gemeld en verzocht om verlaging van de laatprijs naar € 260.000,--. Verweerder heeft laten weten daarmee niet akkoord te kunnen gaan. Vervolgens is gedurende enkele weken tussen de kantoorgenoot van mr. Ligthart en verweerder schriftelijk gediscussieerd over de hoogte van de vraag- en laatprijs. De makelaar heeft klaagster op 15 juli 2010 laten weten dat er een eindvoorstel was verkregen van € 277.500,--. Na ontvangst van deze e-mail heeft verweerder de makelaar om opheldering gevraagd. De makelaar heeft laten weten dat het een eindbod van € 285.000,-- betrof. In de week van 22 juli 2010 is de cliënt van verweerder akkoord gegaan met verkoop van de woning voor laatstgenoemd bedrag.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c stelt verweerder dat hij ervan uit is gegaan dat één van de overige erfgenamen zorg zou dragen voor de aangifte en betaling van de successiebelasting. Op 8 januari 2010 heeft

mr. Ligthart een concept aangifte aan verweerder gezonden met de vraag of zijn cliënt deze van zijn handtekening wilde voorzien. Bij brief van 13 januari 2010 heeft mr. Ligthart haar vraag herhaald. Bij brief van 14 januari 2010 heeft verweerder mr. Ligthart bericht dat het concept was doorgezonden naar zijn cliënt en dat hij in afwachting van zijn reactie was. Op 17 februari 2010 heeft verweerder vervolgens bericht ontvangen van mr. Ligthart dat de reactie van zijn cliënt niet langer zou worden afgewacht en dat de erfgenamen nu ieder voor zich de definitieve aangiften zouden indienen en uit hun aandeel in de nalatenschap de aanslag zouden voldoen. Verweerder stelt dat het hem niet kan worden verweten dat zijn cliënt niet bereid was voor medeondertekening van de aangifte van de successiebelasting zorg te dragen.

5 BEOORDELING

5.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het hof van discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.2 Ad klachtonderdeel a:

Hoewel verweerder op grond van de Verordening op de administratie en

financiële integriteit gehouden is om gelden bestemd voor zijn cliënt

onverwijld over te maken, kan verweerder naar het oordeel van de raad geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij mr. Van Basten had verzocht ervoor zorg te dragen dat zijn referentie bij de overmaking zou worden vermeld, hetgeen niet is geschied. Uit het feit dat de boekhoudster vervolgens de betaling niet heeft kunnen plaatsen, waardoor deze niet onverwijld aan de heer X is doorgestort, is bovendien geen aantoonbare schade voor klaagster gevloeid. Het klachtonderdeel is mitsdien ongegrond.

5.3 Ad klachtonderdeel b:

Uit de stukken blijkt dat verweerder de e-mail van de makelaar van 15 juli 2010 niet zorgvuldig heeft gelezen. Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft te gelden dat uit deze handelwijze geen schade is gevloeid. Het enkele feit dat verweerder mogelijkerwijs onzorgvuldig is geweest, brengt niet vanzelfsprekend tuchtrechtelijke verwijtbaarheid mee. Daarvoor is nodig dat verweerder de belangen van anderen nodeloos heeft geschaad, waarvan niet is gebleken. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.4 Ad klachtonderdeel c:

Kennelijk is klaagster van oordeel dat verweerder op grond van de aan hem verstrekte volmacht gehouden was om aangifte samen met klaagster en haar zussen aangifte te doen. De raad deelt dit oordeel niet. Het stond verweerder vrij om daarover overleg te plegen met zijn cliënt. Dat klaagster dat overleg niet wilde afwachten en vervolgens zelf tot aangifte van de successiebelasting is overgegaan kan verweerder niet worden verweten. Het feit dat de ontvangen betaling uiteindelijk niet is besteed aan de successiebelasting is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder heeft daarover kennelijk afspraken gemaakt met zijn cliënt, hetgeen hem vrijstond. Immers niet is gebleken dat er afspraken zijn gemaakt waarbij de bedragen die vrijkwamen door opheffing van het beslag waren geoormerkt. In zoverre heeft klaagster ook geen belang bij haar klacht. Het klachtonderdeel is mitsdien ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a tot en met c ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.G. van Marwijk Kooy,

J.M. van de Laar, R. Lonterman, B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 april 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 25 april 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

1. klaagster

2. verweerder

3. de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam    

4. de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

1. klaagster

2. verweerder

3. de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

4. de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl