Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-07-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2963

Zaaknummer

12-170A

Inhoudsindicatie

 voorzittersbeslissing. Klacht van zoon tegen advocaat van moeder, die onder curatele staat. Kennelijk ongegrond resp. van onvoldoende gewicht. 

Uitspraak

Beslissing van 5 juli 2012

in de zaak  12-170A  

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

wonende te

klager ,

tegen:

Mevrouw mr.

advocaat te Amsterdam

verweerster

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

 De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 4 juni 2012, met kenmerk 1112-108, door de raad ontvangen op 5 juni 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Tevens heeft de voorzitter kennis genomen van het mailbericht van klager van 8 juni 2012 aan de raad.

2. FEITEN

De 77-jarige moeder van klager (hierna : mevrouw X) is in november 2008 opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Tijdens de opname is de diagnose dementie gesteld. Inmiddels woont zij sinds twee jaar in een verzorgingstehuis in Amsterdam. Zij is onder curatele geplaatst. Tot 21 september 2011 was haar oudste zoon, broer van klager, haar curator. Ingevolge een beschikking van de rechtbank Amsterdam is klager zijn broer per die datum opgevolgd als curator.

Mevrouw X heeft sinds enige tijd de wens om weer zelfstandig te gaan wonen en de curatele op te heffen. Zij heeft zich daartoe van rechtsbijstand voorzien. Klager en zijn broer menen dat de wensen van hun moeder niet kunnen worden ingewilligd.

Eind augustus 2011 heeft mevrouw X zich tot verweerster gewend met het verzoek haar zaak over te nemen van haar toenmalige advocaat. Er stond op dat moment voor 13 september 2011 een zitting bij de kantonrechter gepland over de overdracht van het curatorschap. Verweerster heeft het dossier op 7 september 2011 ontvangen. Op 9 september 2011 heeft klager telefonisch contact opgenomen met verweerster en ruim een uur met haar door de telefoon gesproken. Daarbij heeft hij verweerster verzocht zijn moeder met rust te laten en geen werkzaamheden voor haar te verrichten. Onder meer bij mailbericht van 15 september 2011 heeft klager zich op het standpunt gesteld dat zijn moeder niet beslissingsbevoegd is om verweerster in te schakelen en heeft hij aan verweerster gemeld dat hij haar rekeningen niet zal betalen. 

Bij brief van 11 oktober 2011, met bijlagen, heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

Op 15 november 2011 heeft verweerster namens mevrouw X bij de kantonrechter een verzoek ingediend tot ontslag van klager als curator, met benoeming van een opvolgend curator van buiten de familiesfeer, te weten de heer B.

Op initiatief van de deken heeft op 13 december 2011 een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden in aanwezigheid van klager, verweerster, de deken en zijn stafmedewerker. Mevrouw X was met verweerster meegekomen, maar omdat klager daartegen bezwaar had, is het gesprek voortgezet buiten aanwezigheid van mevrouw X.

Na het gesprek heeft klager zijn klacht gehandhaafd.

De door verweerster bij klager en zijn broer als curatoren ingediende declaraties zijn onbetaald gebleven. 

Bij beschikking van 26 januari 2012 van de kantonrechter is klager ontslagen als curator en is ambtshalve een onafhankelijke curator benoemd, mevrouw G.

3. KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft  gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) haar werkzaamheden voor mevrouw X niet staakt, ondanks klagers herhaalde verzoeken daartoe;

b) zich aan geen enkele procedure houdt, aangezien zij:

b.1) toen zij de zaak overnam geen contact heeft opgenomen met de toenmalige curator, de broer van klager;

b.2) geen toestemming van de curator heeft gekregen om werkzaamheden te verrichten;

b.3) geen plan van aanpak heeft opgesteld en besproken;

b.4) geen algemene voorwaarden heeft toegezonden;

b.5) geen offerte heeft uitgebracht waarin de mogelijke werkzaamheden en kosten worden toegelicht;

b.6) geen enkele opdrachtbevestiging heeft ontvangen van klager of de vorige curator;

c) dat zij hem en zijn broers direct na de zeer emotionele zitting van 13 september 2011 een declaratie voor haar werkzaamheden in handen heeft geduwd, waaruit klager opmaakt dat geld voor verweerster belangrijker is dan ethisch handelen, hetgeen zijn familie “met walging (heeft) doorstaan”;

d) dat verweerster een schandalige/slordige manier van werken heeft en zich aan wangedrag schuldig heeft gemaakt door naar het bemiddelingsgesprek bij de deken op 13 december 2011 mevrouw X “als een soort trofee” mee te nemen en twee maal “onbeleefd/ongewenst” te telefoneren tijdens dat gesprek.

 

4. BEOORDELING

De voorzitter stelt vast dat de klacht er in de kern om gaat, dat klager meent dat verweerster zijn moeder niet mag bijstaan tegen de wil van klager en/of de curator. Dit standpunt is niet juist. Iemand die onder curatele is gesteld, de curandus, is weliswaar handelingsonbekwaam, maar niet procesonbekwaam als het om de curatele zelf gaat. In artikel 6:381, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek is immers bepaald dat degene wiens curatele het betreft – in dit geval mevrouw X – bekwaam is om in rechte op te treden in zaken van curatele. Dit is bij voorbeeld het geval als zij opheffing of wijziging van de curatele wil verzoeken. Dit brengt mee dat de curandus ook recht heeft op de daartoe noodzakelijke rechtshulp. De curator mag dan de contacten tussen de advocaat en de curandus niet verbieden of belemmeren, tenzij daarvan een zo ongunstige uitwerking op de gezondheidstoestand van de curandus is te vrezen dat deze contacten met het oog op die uitwerking onverantwoord moeten worden geacht (Hoge Raad 28 januari 1994, NJ 1994, 687). Dat laatstbedoelde uitzonderingssituatie zich hier voordoet, is de voorzitter niet gebleken.

Hieruit volgt dat verweerster niet behoefde te voldoen aan de in de klachtonderdelen a) en b) vervatte eisen van klager. Deze klachtonderdelen moeten kennelijk ongegrond worden verklaard.

Aan klager kan worden toegegeven dat van een advocaat ook in een geval als dit, wel gevraagd kan worden opgave te doen van het in rekening te brengen honorarium. Aan deze voorwaarde is echter voldaan. Verweerster heeft immers aangevoerd dat zij tijdens het telefoongesprek op 9 september 2011 aan klager gezegd heeft wat haar uurtarief was en dit is door klager niet althans onvoldoende bestreden. Een plan van aanpak of indicatie van de te verrichten werkzaamheden (en de daaraan verbonden kosten) behoefde verweerster in deze omstandigheden, waarin klager in feite de wederpartij was van haar cliënte, hem of de toenmalige curator niet te geven.

Wat betreft de klachtonderdelen c) en d), is de voorzitter van oordeel, dat deze tuchtrechtelijk als van onvoldoende gewicht moeten worden afgewezen. Overigens heeft verweerster voor hetgeen haar in deze klachtonderdelen verweten wordt, afdoende verklaringen gegeven. Van klachtwaardig handelen is in elk geval geen sprake.

Uit het voorgaande volgt dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in alle onderdelen als kennelijk ongegrond respectievelijk als van onvoldoende gewicht moet worden afgewezen.

5. BESLISSING

De voorzitter

- verklaart klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond; en

- wijst klachtonderdelen c) en d) af als van onvoldoende gewicht.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier, op 5 juli 2012.   

 

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 6 juli 2012  per aangetekende post verzonden aan:

- klager  

En per gewone post aan:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.