Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-06-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3015

Zaaknummer

12-88

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing, klacht tegen advocaat wederpartij. Geen strijd met regel 30 en 31 van gedragsregels, geen onnodig grievende uitlatingen.

Uitspraak

Beslissing van 8 juni 2012

in de zaak 12-88

naar aanleiding van de klacht van:

[klager]

   [adres]

tegen:

[verweerder]

advocaat te [plaats]

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem van 9 mei 2012 met kenmerk K 12/61, door de raad ontvangen op 11 mei 2012, en van de op de in deze brief genoemde inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 8.

FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1. Klager was van 1 november 2008 tot 1 september 2010 lid van de maatschap interne geneeskunde van het [ziekenhuis] te [plaats].

2. Verweerder heeft in de periode eind 2008 tot eind 2011 als advocaat de overige leden van de maatschap interne geneeskunde van het [ziekenhuis] te [plaats] bijgestaan in een conflict tussen de (overige leden van de) maatschap en klager.

3. Tussen klager en de overige leden van de maatschap heeft een mediationtraject plaatsgevonden. Daarna zijn er twee arbitrageprocedures gevoerd.

4. De eerste arbitrageprocedure is geëindigd in een vonnis van 27 augustus 2010 waarin de maatschap is ontbonden per 1 september 2010.

5. De tweede arbitrageprocedure handelde over de verdere financiële afwikkeling. In deze procedure heeft op 16 november 2011 een mondelinge behandeling plaatsgevonden welke geresulteerd heeft in een algehele  schikking tussen partijen.

KLACHT

6. Klager verwijt verweerder handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt doordat hij:

a. in de abitrageprocedure zich beroepen heeft op feitelijke gegevens waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze onjuist waren en daarmee in strijd met regel 30 van de Gedragsregels 1992 heeft gehandeld;

b. zich onnodig grievend heeft uitgelaten jegens klager en daarmee in strijd met regel 31 van de Gedragsregels 1992 heeft gehandeld;

c. in strijd met de door partijen in het mediationtraject overeengekomen geheimhoudingsverplichting heeft gehandeld doordat hij in processtukken in de arbitrageprocedure melding heeft gemaakt van hetgeen tijdens de mediation is besproken;

d. zich onnodig grievend heeft uitgelaten tegenover de echtgenote van klager en in een brief aan de arbiters gevraagd heeft of zij ervoor wilden zorgen dat zijn echtgenote tijdens de mondelinge behandeling in de arbitrageprocedure niet het woord zou mogen voeren.

BEOORDELING

7. Op de klacht kan met toepassing van artikel 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

8. Voorop staat dat ook naar vaste rechtspraak van het hof van discipline bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de tegenpartij van de klager ervan moet worden uitgegaan, dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze, die hem – in overleg met zijn cliënt – passend voorkomt. Daarbij mag hij in het algemeen afgaan op hetgeen zijn cliënt hem heeft meegedeeld zonder verplicht te zijn de juistheid daarvan te onderzoeken, tenzij het gaat om feiten waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij niet waar zijn. Ook is daarbij niet van belang dat de wederpartij zich door uitlatingen van de advocaat gekrenkt zou kunnen voelen. Hij dient zich slechts te onthouden van voor anderen krenkende beweringen indien hij in gemoede niet kan menen dat deze in het belang van zijn cliënt nodig zijn.

De wederpartij zal zich dus slechts in uitzonderlijke gevallen over de wijze van belangenbehartiging kunnen beklagen. Voor de tuchtrechter staat daarbij de wijze waarop de advocaat de zaak behandelt slechts ter beoordeling voor zover de advocaat zich bij die behandeling jegens de wederpartij heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

Klachtonderdeel a

9. Klager heeft een drietal voorbeelden genoemd waaruit zou blijken dat verweerder in strijd met regel 30 van de Gedragsregels 1992 heeft gehandeld. Verweerder heeft gemotiveerd aangegeven dat de feiten die hij in de processtukken genoemd heeft stellingen van zijn cliënt zijn en dat er voor hem geen aanleiding was om de juistheid daarvan te onderzoeken. Tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder heeft klager onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan aangenomen zou moeten worden dat verweerder de juistheid van die stellingen had moeten verifiëren. De juistheid van die feiten was niet kennelijk onaannemelijk en verweerder heeft in zijn brieven en processtukken voldoende duidelijk gemaakt slechts het standpunt en de beleving van zijn cliënt te verwoorden. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b

10. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder met zijn uitlatingen de in punt 8 genoemde maatstaf heeft overschreden. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c

11. Klachtonderdeel c is door klager niet geconcretiseerd. Kennelijk hebben klager en de andere leden van de maatschap voorafgaand aan de mediation een mediationovereenkomst gesloten waarin zij met elkaar geheimhouding zijn overeengekomen. Niet gesteld of gebleken is dat verweerder partij was bij die overeenkomst. Reeds om die reden is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d

12. Dit klachtonderdeel ziet op de brief van 3 juni 2010 van verweerder aan de arbiters waarin het volgende staat te lezen:

“Mevrouw mr. [naam] heeft inmiddels laten weten dat de heer [klager] en zijn echtgenote mevrouw [naam] tijdens de zitting van 8 juni a.s. aanwezig zullen zijn. Mijn cliënten maken geen bezwaar tegen de aanwezigheid van mevrouw [naam] maar zij gaan er wel vanuit dat mevrouw [naam] de zitting uitsluitend als toehoorder bij zal wonen en geen actieve rol tijdens de zitting zal vervullen. De ervaringen van mijn cliënten met mevrouw [naam] geven aanleiding voor de vrees dat een ordelijk verloop van de zitting niet zal worden bevorderd als zij (mede) als woordvoerder namens de heer [klager] gaat optreden.”

13. Tegen dit verzoek van verweerder aan de arbiters heeft klager bijgestaan door zijn raadsvrouw verweer kunnen voeren in de arbitrageprocedure. Het is niet aan de tuchtrechter om hierover te oordelen.  Aan de hand van de hierboven onder punt 8 beschreven maatstaf is de voorzitter van oordeel dat verweerder van deze uitlating geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De klacht wordt in al zijn onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen.

Aldus gewezen door mr. M.J. Blaisse, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 8 juni 2012.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 11 juni 2012 per (aangetekende) post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem

-   de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten