Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-03-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2855

Zaaknummer

R. 3546/10.176

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft in zijn brief aan de wederpartij ten onrechte vermeld dat hij zelf geconstateerd heeft dat er sprake is van wanbeleid. Verweerder heeft verklaard dat het geen eigen constatering betrof maar dat hij afgegaan is op informatie van zijn cliënt. Verweerder heeft voorts zonder enig voorbehoud en zonder enige nuancering gesteld dat zijn cliënt geen middel zou schuwen om zijn doel te bereiken. Deze uitlatingen acht de raad een zorgvuldig opererend advocaat onwaardig. Hetzelfde geldt voor door verweerder gebezigde bewoordingen als "aanfluiting".

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft de aan hem toekomende vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen overschreden.

Inhoudsindicatie

Het klachtonderdeel dat betrekking heeft op de mededeling van verweerder in het dekenonderzoek dat de advocaat van klager om uitstel heeft gevraagd, acht de raad ongegrond. Hoewel de advocaat van klager niet letterlijk gevraagd heeft om uitstel, heeft verweerder onbetwist gesteld dat de advocaat van klager verzocht heeft om pas op de plaats te maken om een inhoudelijke reactie te kunnen geven.

Inhoudsindicatie

Verweerder wordt de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 22 oktober 2010 met kenmerk R 10/11/04, door de raad ontvangen op 25 oktober 2010, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 januari 2012 in aanwezigheid van de gemachtigde van klager, mr. V., advocaat te Rotterdam, alsmede verweerder en diens gemachtigde, mr. B. Klager is met bericht van verhindering afwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1 Klager is mede-aandeelhouder van T. BV.  

2.2 Één van de mede-aandeelhouders van T. BV heeft zich tot verweerder gewend in verband met een geschil met klager over het door de vennootschap gevoerde beleid.

2.3 Bij brief van 31 mei 2010 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“(…)

Ik constateer dat u zich als bestuurder van de vennootschap niet alleen aan wanbestuur schuldig heeft gemaakt, maar dat u ook met de andere aandeelhouders tegen cliënt heeft samengespannen.

(…)

Ik verwacht dat u de overige aandeelhouders over het voorgaande zal informeren. U kunt hen berichten dat cliënt zijn pijlen ook op hen zal richten. Cliënt zal daarbij geen middel schuwen.

(…)

of wilt u cliënt een voorstel doen om hem te weerhouden onomkeerbare acties in gang te zetten, dan weet u mij te bereiken.

(…)”

2.4 Op 3 juni 2010 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“(…)

Het aan cliënt gedane aanbod is een aanfluiting. Voor een bedrag van euro 75.000,- bent u van hem af. Is dat niet aanvaardbaar dan gaan wij gewoon verder.

(…)”

2.5 Bij e-mail van eveneens 3 juni 2010 heeft klager verweerder meegedeeld dat hij niet gediend is van de toonzetting van zijn e-mails en de daarin vervatte dreigementen.

2.6 In reactie op laatstgenoemde e-mail heeft verweerder klager bij e-mail van 3 juni 2010 onder meer geschreven:

"(…)

Mijn communicatie richting u is uitsluitend zakelijk. Dat de inhoud u niet bevalt is niet anders. Geen probleem dat u zich tot de deken wendt, dat is uw goed recht.

(…)”

2.7 Bij ongedateerde brief met bijlagen heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder. De brief is op 14 juni 2010 door de deken ontvangen.

2.8 Bij brief van 30 juni 2010 heeft verweerder klager de bezwaren van zijn cliënten meegedeeld en verzocht om binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief te reageren en aangezegd dat indien de reactie niet naar tevredenheid is of indien er niet tijdig vernomen wordt, dit zal resulteren in het aanhangig maken van een procedure bij de ondernemingskamer

2.9 Bij faxbrief van 2 juli 2010 heeft de gemachtigde van klager in reactie op de brief van 30 juni 2010 onder meer geschreven:

"(…)

Ik stel voorop, dat de door u gestelde termijn van veertien dagen in verband met de vakantieperiode en de daarmee samenhangende afwezigheid van betrokkenen moeilijk haalbaar is. Wel is het mogelijk om in de tweede helft van juli inhoudelijk te reageren op de uwerzijds geformuleerde bezwaren. Dat zou mij ook de gelegenheid geven mij meer te verdiepen in het omvangrijke (correspondentie)dossier.

(…)"

2.10 Bij faxbrief van 23 juli 2010 heeft de gemachtigde van klager verweerder in vervolg op zijn telefax van 2 juli 2010 onder meer geschreven:

"(…)

Cliënte zou graag een bespreking willen beleggen met uw cliënt de heer X [griffier] teneinde te bezien of het geschil met hem in der minne kan worden opgelost. Gelet op de vakantieperiode zou een dergelijke bespreking volgende week, bij voorkeur na kantoortijd, kunnen plaatsvinden. Graag verneem ik of uwerzijds daartoe de bereidheid bestaat.

(…)"

2.11 Bij faxbrief van 9 augustus 2010 heeft de gemachtigde van klager verweerder onder meer geschreven:

"(…)

Met de verdere (enkele punten zijn al aan de orde gesteld en beantwoord) inhoudelijke reactie op uw brief van 30 juni 2010 is, in afwachting van de reactie van uw cliënten op het voorstel om in overleg te treden over een minnelijke regeling, gewacht, zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 2 juli 2010.

Nu uw cliënten na ampel beraad - zij zijn inmiddels 5 weken verder - hebben besloten af te zien van dergelijk overleg, is uw brief weer aan de orde. Ik zal daarop in de loop van deze week reageren.

(…)"

2.12 Bij faxbrief van 13 augustus 2010 heeft de gemachtigde van klager verweerder meegedeeld dat hij pas begin volgende week inhoudelijk zal reageren.

2.13 In het kader van het dekenonderzoek heeft verweerder in zijn brief aan de deken van 18 augustus 2010 meegedeeld dat het indienen van het verzoek bij de Ondernemingskamer op verzoek van de raadsman van klager is aangehouden. Verweerder heeft daarbij verwezen op de correspondentie zoals opgenomen in de punten 2.8 tot en met 2.12.

2.14 Bij brief van 23 augustus 2010 heeft klager de deken meegedeeld dat hetgeen verweerder in zijn brief van 18 augustus 2010 gesteld heeft, absoluut onwaar is. Klager heeft zijn klacht op dat punt uitgebreid.

2.15 Naar aanleiding van de aanvullende klacht heeft verweerder de deken bij brief van 31 augustus 2010 nog nadere producties toegestuurd met betrekking tot de tussen hem en de advocaat van klager gevoerde correspondentie.

2.16 De ondernemingskamer heeft bij beslissing gegeven op 17 januari 2011 het namens de cliënten van verweerder ingediende verzoek om een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschap van klager afgewezen.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij

a. door dreigementen te uiten in zijn e-mails van 31 mei 2010 en 3 juni 2010 aan klager de grenzen van het betamelijke heeft overschreden;

b. de deken onjuist heeft geïnformeerd door te stellen dat het verzoek bij de Ondernemingskamer nog niet was ingediend in verband met verzoeken daartoe van klagers advocaat.

 

4 VERWEER

4.1 Ad klachtonderdeel a.

Verweerder heeft een grote mate van vrijheid bij het behartigen van de belangen van zijn. Verweerder heeft zich bij het opstellen van zijn brieven aan klager gebaseerd op de door zijn cliënt aan hem kenbaar gemaakte feiten en omstandigheden. Verweerder heeft de aan hem toekomende vrijheid niet overschreden.

4.2 Ad klachtonderdeel b.

Verweerder erkent dat in de tussen hem en de advocaat van klager gevoerde correspondentie niet expliciet gevraagd is om een aanhouding. Wel heeft de advocaat van klager in diverse brieven verweerder verzocht om pas op de plaats te maken en deze advocaat in de gelegenheid te stellen een inhoudelijke reactie te geven. 

 

5 BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a.

5.1 De advocaat van een wederpartij geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënten te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. De bedoelde vrijheid is niet absoluut, doch vindt haar beperking onder meer hierin dat de advocaat zich niet onnodig grievend dient uit te laten over de wederpartij en dat de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen.

5.2 Verweerder heeft ter zitting verklaard niet zelf geconstateerd te hebben dat er sprake was van door klager gevoerd wanbeleid. Verweerder is volgens eigen zeggen afgegaan op informatie van zijn cliënt. Anders dan in zijn e-mailbericht aan klager wordt vermeld, heeft verweerder niet zelf het door hem gestelde wanbeleid geconstateerd. Verweerder heeft daarnaast zonder enig voorbehoud en zonder enige nuancering gesteld dat zijn cliënt geen middel zal schuwen om zijn doel te bereiken. Deze beide uitlatingen ieder afzonderlijk alsmede in onderlinge samenhang bezien, alsmede de voorts door verweerder gebezigde bewoordingen als “aanfluiting” acht de Raad een zorgvuldig opererend advocaat onwaardig.

5.3 Verweerder heeft derhalve de aan hem toekomende vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen overschreden en gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt.

5.4 Het klachtonderdeel is gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b.

5.5 De mededeling van verweerder in het kader van het dekenonderzoek dat de gemachtigde van klager had verzocht om uitstel is niet conform de schriftelijke bewoordingen van de advocaat van klager in diens correspondentie met verweerder. Verweerder heeft evenwel onbetwist gesteld dat de advocaat van klager verzocht heeft om pas op de plaats te maken om deze advocaat in de gelegenheid te stellen een inhoudelijke reactie te kunnen geven. Verweerder heeft dit in zijn brief aan de deken vrij mogen vertalen als dat om uitstel is verzocht. Het door verweerder in het dekenonderzoek gestelde, acht de raad daarmee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.6 Het klachtonderdeel is ongegrond.

 

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

 

7 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a. gegrond;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel op van enkele waarschuwing.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. M. Aukema, R. de Haan, J.P. Heinrich, H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 maart 2012.

griffier voorzitter