Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-10-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3426

Zaaknummer

12-77

Inhoudsindicatie

Verzet. Het verzet is ongegrond na kennelijk niet ontvankelijk verklaarde klacht wegens tijdverloop tussen bijstand door advocaat en de indiening van de klacht.

Uitspraak

Beslissing van 22 oktober 2012

in de zaak 12-77

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 14 mei 2012 op de klacht van:

de heer [ ]

adres

klager

tegen:

mr. [ ] X

(voormalig) advocaat te A.

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 23 april 2012, door de raad ontvangen op 24 april 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zutphen de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 14 mei 2012 heeft de voorzitter van de raad de klacht in al zijn onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is op 15 mei 2012 verzonden aan klager.

1.3 Klager heeft bij brief van 29 mei verzet aangetekend tegen deze beslissing van de voorzitter. De raad heeft deze brief op 29 mei 2012 ontvangen.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 10 september 2012 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van:

- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop

 de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

- het verzetschrift van klager;

- de e-mailberichten van klager van 26 en 28 augustus 2012;

2. FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Verweerster heeft de zuster van klager bijgestaan in een kwestie die moest leiden tot schadevergoeding wegens seksueel misbruik. De zuster stelde seksueel misbruikt te zijn door haar broer, tevens broer van klager, in de periode van 1978 tot 1984.

2.3 Op 14 juni 2004 heeft verweerster namens de zuster een brief geschreven aan de broer over dit seksuele misbruik. Deze brief, die zich bij de stukken bevindt ,is in diezelfde maand ter kennis van klager gekomen.

2.4 Klager heeft zich op 2 mei 2011 tot de Orde van Advocaten gewend om zich te laten informeren over de mogelijkheden om een klacht in te dienen. Bij brief van 8 december 2011 heeft klager zich tot de deken van de Orde van advocaten in Zutphen gewend om zich te beklagen over het optreden van verweerster.

3. KLACHT EN VERZET

3.1  Klager verwijt verweerster dat zij onvoldoende zorgvuldigheid in acht heeft genomen door geen gedegen onderzoek te doen alvorens die, ernstige en in de familiekring van klager diepe sporen trekkende, beschuldiging van incest te uiten jegens de broer van klager.

3.2  De gronden van het verzet houden zakelijk weergegeven in dat klager het niet eens is met de beslissing van de voorzitter. Klager meent dat hij ten onrechte niet als belanghebbende is aangemerkt. Klager voert in dit verband onder meer aan dat een incestbeschuldiging niet alleen een traumatiserend effect heeft op de beschuldigde, maar ook op de naaste familie van de beschuldigde. Voorts stelt klager zich op het standpunt dat de belangenafweging die wordt gemaakt bij de beoordeling van de ontvankelijkheid in het kader van het tijdverloop, in zijn voordeel moet uitvallen. Klager heeft in dit verband aangevoerd dat hij lange tijd nodig heeft gehad om de zaak op zich in te laten werken en de traumatiserende gevolgen van de brief te verwerken. Daarna heeft klager nog enige tijd nodig gehad om de klacht goed te kunnen formuleren. Klager heeft gewezen op de rechtspraak van de Hoge Raad over de (civielrechtelijke) verjaring in zaken als waarom het bij de onderliggende kwestie gaat.

4. VERWEER

Verweerster heeft zich erop beroepen dat het de taak van een advocaat is de belangen van zijn/haar cliënt in partijdigheid te behartigen. Van strijd met de gedragsregels zou pas sprake zijn geweest indien verweerster welbewust feiten zou hebben vermeld, waarvan zij zou hebben geweten dat deze niet waar zijn. Hier is volgens verweerster geen sprake van geweest. Ook heeft verweerster aangevoerd dat klager te lang heeft gewacht met de indiening van zijn klacht.

5. BEOORDELING VAN HET VERZET

5.1 Klager heeft zich op 2 mei 2011 voor het eerst tot de Orde van advocaten gewend om zich te doen informeren over de wijze waarop hij een klacht zou kunnen indienen. Zijn brief waarin hij klaagt over de handelwijze van verweerster in juni 2004, dateert van 8 december 2011.

5.2 Bij de beantwoording van de vraag of klager zijn klacht zo tijdig heeft ingediend dat hij daarin kan worden ontvangen (welke vraag de raad eerst behandeld), moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen, te weten enerzijds het ten gunste van klager wegende maatschappelijke belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, en anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij de deken en bij de tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds. Niet op voorhand kan worden gezegd welk tijdverloop moet worden aangehouden, maar dit zal van geval tot geval aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval moeten worden bepaald.

5.3 De raad is van oordeel dat in de hiervoor bedoelde afweging het belang van de rechtszekerheid ten gunste van verweerster zwaarder dient te wegen. Daarbij wordt in ogenschouw genomen dat de onder 3.2 door klager aangevoerde redenen onvoldoende rechtvaardiging zijn om zo lang te wachten met het indienen van de klacht over de aan verweerster verweten handelwijze in juni 2004. In deze zaak gaat het in wezen niet om de tegen de broer van klager gerichte beschuldiging van incest maar om de vraag of klager tijdig het optreden van verweerster in die kwestie aan de orde heeft gesteld. Daargelaten of bedoelde rechtspraak van de Hoge Raad ook ziet op de onderliggende kwestie (de incest) gaat het de(ze) raad te ver om dat, mocht dat het geval zijn, door te trekken naar het recht om zich bij de tuchtrechter over het optreden van verweerster te beklagen.

5.4 Op basis van het voorgaande acht de raad de termijn waarbinnen de klacht is ingediend, onredelijk lang. Dit leidt tot de conclusie dat de voorzitter zodoende klager vanwege het tijdverloop terecht in de klacht niet ontvankelijk heeft verklaard.

5.5 Gelet op hetgeen de raad hiervoor heeft overwogen, behoeft de vraag of klager al dan niet als belanghebbende moet worden aangemerkt geen behandeling meer. Immers, aan beide voorwaarden dient te zijn voldaan wil de klacht ontvankelijk zijn.

5.6 Uit het voorgaande volgt dat het verzet ongegrond is.

Deze beslissing is met een korte, summiere, maar in de kern overeenstemmend met de ter zitting gegeven opgave van redenen die tot deze beslissing hebben geleid, uitgesproken op de zitting van 22 september 2012. Daarbij is toegezegd dat een schriftelijke uitwerking van die motivering nog zou volgen. Het voorgaande behelst die nadere uitwerking.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, mrs. H. Dulack, A. Gerritsen-Bosselaar, H.J.P. Robers en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. G.H.J. Spee als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 oktober 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 22 oktober 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zutphen

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.