Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-10-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3408

Zaaknummer

12-291A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klachten over advocaat wederpartij in echtscheidingsprocedure kennelijk ongegrond. Niet vast te stellen dat verweerster een kansloze procedure aanhangig heeft gemaakt. Verweerster heeft evenmin te lang getalmd met terugbetaling van een aan klager toekomend bedrag. Betekening van beschikking niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Uitspraak

Beslissing van 22 oktober 2012

in de zaak 12-291A

naar aanleiding van de klacht van:

1. mevrouw mr.

 advocaat te Amsterdam

2. de heer

 p/a Advocatenkantoor

 

klagers

tegen:

mevrouw mr.

advocaat te Amsterdam

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 27 september 2012 met kenmerk 1112-774, door de raad ontvangen op 28 september 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klaagster sub 1 heeft klager sub 2 ("de man") als advocaat bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Verweerster trad op voor de toenmalige echtgenote ("de vrouw") van de man.

1.3 De echtscheiding is op 22 juni 2011 door de rechtbank uitgesproken en de beschikking is op 6 oktober 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

1.4 Op 18 oktober 2011 heeft verweerster namens de vrouw een verzoekschrift tot alimentatie ingediend bij de rechtbank ("de bodemprocedure"). Voorts heeft verweerster op 14 november 2011 bij de rechtbank een verzoekschrift voorlopige voorzieningen ingediend en daarin eveneens een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw verzocht.

1.5 De rechtbank heeft op 29 december 2011 de verzochte voorlopige voorzieningen aan de vrouw toegewezen en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De man heeft na een verzoek daartoe van verweerster de toegewezen voorlopige alimentatiebijdrage voldaan. Klaagster sub 1 heeft namens de man hoger beroep ingesteld tegen de beschikking. Het hof heeft de beschikking op 23 februari 2012 vernietigd.

1.6 De vrouw heeft hetgeen zij uit hoofde van de vernietigde beschikking had ontvangen aan de man terugbetaald.

1.7 In de bodemprocedure is de man bij beschikking van de rechtbank van 18 april 2012 veroordeeld tot betaling van een bijdrage in het levensonderhoud aan de vrouw.

1.8 Bij brief van 20 april 2012 heeft verweerster bij klaagster sub 1 aanspraak gemaakt op betaling van het aan de vrouw op grond van de beschikking van 18 april 2012 toekomende bedrag. Voorts heeft verweerster bericht dat de beschikking van 18 april 2012 "een dezer dagen" zou worden betekend, maar dat de man natuurlijk ook voorafgaand aan die betekening het bedrag kon overmaken naar haar derdengeldrekening. Verweerster heeft bij brief van dezelfde datum een deurwaarder verzocht de beschikking aan de man te betekenen en hem betaling aan te zeggen.

1.9 Naar aanleiding van verweersters bericht dat de beschikking een dezer dagen zou worden betekend heeft klaagster sub 1 verweerster bij fax van 23 april 2012 gewezen op het in acht nemen van een redelijke termijn als bedoeld in gedragsregel 19. Voorts heeft klaagster sub 1 meegedeeld dat zij de man had verzocht het door hem verschuldigde op de derdengeldrekening van verweerster te voldoen.

1.10 De deurwaarder heeft de beschikking op 25 april 2012 aan de man betekend met bevel tot betaling binnen twee dagen. De man heeft aan dit bevel voldaan en het aan de vrouw verschuldigde op 26 april 2012 betaald op de derdengeldrekening van verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

1. de man willens en wetens onnodig op kosten heeft gejaagd doordat zij bij wijze van een voorlopige voorziening heeft verzocht om een bijdrage in het levensonderhoud ten behoeve van de vrouw, terwijl er op dat moment geen echtscheidingsprocedure meer aanhangig was, waardoor het rechtens niet mogelijk was een voorlopige voorzieningenprocedure aanhangig te maken;

2. nadat de beschikking van de rechtbank in de voorlopige voorzieningenprocedure door het hof was vernietigd, weigerachtig is gebleven de gelden die voordien door de man waren overgemaakt op haar derdengeldrekening aan de man terug te betalen. Dit is eerst geschied nadat klaagster sub 1 met rechtsmaatregelen had gedreigd;

3. (onmiddellijk) nadat de rechtbank op 18 april 2012 in de bodemprocedure een beschikking had gegeven klaagster sub 1 heeft laten weten dat deze beschikking aan de man zou worden betekend. Verweerster heeft ondanks de fax van 23 april 2012 van klaagster sub 1, waarin zij heeft gewezen op gedragsregel 19, de beschikking aan de man laten betekenen met aanzegging tot betaling van het verschuldigde binnen slechts twee dagen.

3 BEOORDELING

3.1 Ten aanzien van klachtonderdeel 1 overweegt de voorzitter dat hij, nu de betreffende processtukken niet zijn overgelegd, niet kan beoordelen of de door verweerster aanhangig gemaakte voorlopige voorzieningenprocedure in het onderhavige geval rechtens niet mogelijk was, zoals klaagster sub 1 heeft gesteld. Feit is evenwel dat het door verweerster ingediende voorlopige voorzieningenverzoek door de rechtbank is gehonoreerd. Van een willens en wetens aanhangig maken van een kansloze procedure kan daarom niet worden gesproken. Het feit dat de beschikking van de rechtbank nadien door het hof is vernietigd maakt dit naar het oordeel van de voorzitter niet anders. Wellicht heeft klaagster sub 1 in eerste instantie verzuimd de rechtbank erop te wijzen dat de vordering haars inziens rechtens niet mogelijk was. Een en ander onttrekt zich echter aan de waarneming van de voorzitter. De voorzitter komt tot de slotsom dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

3.2 Ten aanzien van klachtonderdeel 2 heeft verweerster aangevoerd dat zij niet aanstonds is ingegaan op het verzoek tot terugbetaling van hetgeen de vrouw uit hoofde van de beschikking van 29 december 2011 van de man had ontvangen, omdat de vrouw meende nog een vordering op haar man te hebben in het kader van de afwikkeling van de gemeenschap, welke vordering zij wenste te verrekenen. Verweerster heeft voorts aangevoerd dat zij het bedrag op 5 maart 2012 heeft terugbetaald. Klaagster sub 1 heeft dit betwist en gesteld dat op genoemde datum slechts een gedeelte van het bedrag is terugbetaald in verband met de vermeende verrekeningsbevoegdheid en het restant op 26 maart 2012 is voldaan.

3.3 De voorzitter stelt vast dat het (totale) bedrag dat aan de man toekwam in ieder geval in de maand na de vernietiging van de beschikking is voldaan, zodat niet geoordeeld kan worden dat verweerster, die uiteraard met haar in het buitenland verblijvende cliënte diende te overleggen over het terugbetalingsverzoek, te lang heeft getalmd met het effectueren van de terugbetaling. Dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.

3.4 Ten aanzien van klachtonderdeel 3 overweegt de voorzitter dat verweerster de deurwaarder heeft geïnstrueerd om tot betekening van de beschikking van 18 april 2012 over te gaan en dat zij klaagster sub 1 daarvan per gelijke post in kennis heeft gesteld. Daarbij heeft verweerster klaagster sub 1 gewezen op de mogelijkheid dat de man ook voorafgaand aan de betekening zou kunnen betalen. Het tuchtrechtelijk verwijt van klagers komt er feitelijk op neer dat verweerster haar instructie tot betekening had moeten herroepen na de brief van 23 april 2012 van klaagster sub 1. Dit verwijt is naar het oordeel van de voorzitter ongegrond, aangezien louter sprake was van een opdracht tot betekening en sommatie tot betaling. Een instructie tot het treffen van executiemaatregelen, zoals beslaglegging, heeft verweerster niet aan de deurwaarder gegeven. Uit het voorgaande volgt ook dat de situatie waarop gedragsregel 19 ziet en op welke regel klagers zich hebben beroepen zich niet voordoet. Dit klachtonderdeel is eveneens kennelijk ongegrond.

3.5 Het is de voorzitter overigens een raadsel waarom klagers na de door verweerster gegeven uitleg over haar handelen, verweersters herhaalde aanbod om in een gesprek de lucht te klaren en gezien het geringe gewicht van de verwijten verzocht heeft om deze klacht naar de Raad van Discipline door te sturen.

3.6 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van art. 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier op 22 oktober 2012.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 22 oktober 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers

en per gewone post aan:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.