Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-08-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3230

Zaaknummer

12-073Alk

Inhoudsindicatie

Verzet tegen voorzittersbeslissing waarbij klacht tegen deken wegens onvoldoende verrichten van onderzoek werd afgewezen, ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 20 augustus 2012

in de zaak 12-073Alk   

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline van:

mevrouw

gemachtigde: de heer

klaagster

tegen:

de heer mr.

in zijn hoedanigheid van Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 5 maart 2012, door de raad ontvangen op 8 maart 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Alkmaar de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 10 april 2012 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 12 april 2012 is verzonden aan klaagster.

1.3 Bij brief van 23 april 2012, door de raad ontvangen op 24 april 2012, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 18 juni 2012 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van:

- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

- het verzetschrift van klaagster d.d. 23 april 2012.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 De vader van klaagster is op 19 juli 2001 overleden. Hij woonde toen met zijn echtgenote, klaagsters moeder, in Zwitserland. Nadien is klaagster verwikkeld geraakt in diverse procedures, onder ander tegen haar moeder, in verband met de nalatenschap van haar vader. Klaagsters moeder werd onder meer bijgestaan door mr. W.

2.2 Klaagster heeft tegen mr. W. in de loop der jaren diverse tuchtklachten ingediend bij de Amsterdamse deken. Geklaagd werd over het feit dat, kort gezegd, mr. W. zijn cliënte, klaagsters wederpartij, onjuist zou hebben geïnformeerd en geadviseerd. Daarnaast zou mr. W. in een procedure feitelijke gegevens hebben verstrekt waarvan hij wist, althans behoorde te weten dat deze onjuist waren. De klachten zijn door verweerders voorganger en verweerder onderzocht conform het bepaalde in artikel 46c lid 2 Advocatenwet en vervolgens doorgezonden aan de raad van discipline. Geen van de klachten is door de raad of hof van discipline gegrond verklaard.

2.3 Ook heeft klaagster klachten ingediend tegen dekens waaronder verweerders voorganger en verweerder zelf, op de grond dat zij in hun hoedanigheid van deken bij de behandeling van de klachten tegen mr. W. tekort zouden zijn geschoten. Een tegen verweerder gerichte klacht is door de raad van discipline bij beslissing van 10 november 2009 (08-085U) ongegrond verklaard, welke beslissing op 10 januari 2011 (5637) door het hof van discipline is bekrachtigd. De klacht luidde, dat onvoldoende was onderzocht hoe de feitelijke gang van zaken was geweest, in het bijzonder of en hoe de wederpartij van klaagster was geadviseerd over fiscale aspecten verbonden aan de erfenis. In de visie van klaagster had mr. W. zich daardoor ten onrechte kunnen beroepen op zijn geheimhoudingsplicht, ondanks het feit dat er mogelijk sprake was van witwassen. Raad en hof oordeelden, dat voor het verrichten van (ambtshalve) onderzoek echter geen aanleiding meer bestond, nu de voorganger van verweerder in zijn hoedanigheid van deken reeds onderzoek had verricht, dat onderzoek was afgerond en haar klachtzaken aanhangig waren gemaakt bij de raad van discipline.

2.4 Klaagster heeft zich begin 2011 opnieuw gewend tot verweerder met het verzoek een onderzoek in te stellen naar de handelwijze van mr. W. in deze kwestie. Deze negende klacht van klaagster tegen mr. W. is door verweerder geregistreerd onder nummer 1011-235. Bij brief van 11 april 2011 heeft verweerder aan klaagster bericht dat zijn onderzoek naar klacht 1011-235 was afgerond en dat hij de klacht zou doorgeleiden naar de raad van discipline. Vervolgens heeft klaagster verweerder bij brief van 12 april verzocht “een onderzoek te starten of mr. W. zijn cliënte vanaf 31 mei 2007 op de hoogte heeft gebracht van alle gevolgen van zijn erkenning in zijn pleitnota van 31 mei 2007, dat er een Zwitserse nummerrekening in de nalatenschap zat waarvan klaagster zowel erfgename als belastingplichtige was en is.” Daarop heeft verweerder op 14 april 2011 geantwoord: “Op het verzoek, dat in uw brief van 12 april jl. is vervat, ga ik niet in. Voor zover daarop een toelichting zou zijn vereist moge ik u verwijzen naar eerdere correspondentie en diverse tuchtrechtelijk beslissingen.”

2.5 Daarop heeft klaagster zich bij brief aan verweerder van 20 april 2011 beklaagd over verweerder, die de brief op 21 april 2011 heeft doorgestuurd aan de voorzitter van de raad van discipline Amsterdam. De voorzitter van de raad heeft de klacht op grond van artikel 46c, vierde lid, van de Advocatenwet bij beschikking van 10 mei 2011 voor onderzoek in behandeling verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Alkmaar.

3 KLACHT EN VERZET

3.1  De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij weigert onderzoek te doen naar handelwijze en beweringen van mr. W.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter op basis van het door klaagster gestelde feitencomplex nooit tot een ongegrondverklaring van de klacht had mogen komen. De voorzitter heeft volgens klaagster ten onrechte geconcludeerd dat op de deken geen nadere onderzoeksplicht rustte. Dit klemt te meer nu sprake is van nieuwe feiten, omdat advocaat mr. W. eind 2010 aan verweerder schreef dat hij niet beschikte over een fiscaal advies op 31 mei 2007, aldus klaagster.

4 BEOORDELING

4.1 De raad deelt het oordeel van de voorzitter dat aan de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van het door hem in te stellen onderzoek alsmede bij het bepalen van de reikwijdte ervan. Met de voorzitter is de raad van oordeel dat niet onbegrijpelijk is dat het onderzoek door de deken summier was, gelet op eerdere klachten van klaagster over de handelwijze van mr. W. in hetzelfde feitencomplex. De voorzitter heeft met betrekking tot de omstandigheid dat sprake zou zijn van een nieuw feit terecht overwogen dat het feit geen (her)opening van het onderzoek rechtvaardigt.

4.2 Op basis van het voorgaande is de raad van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet kunnen slagen en dat de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden.

4.3 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klachten en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.

 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A. de Groot, H.C.M.J. Karskens, G.J.W. Pulles, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 augustus 2012.

griffier voorzitter                     

 (bij ontstentenis van mr. J. Blokland ondertekend door mr. Th.S. Röell,

plaatsvervangend voorzitter)

 

Deze beslissing is in afschrift op 20 augustus 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Alkmaar 

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.