Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-03-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2808

Zaaknummer

R. 3927/12.61

Inhoudsindicatie

Voor zover de klacht inhoudt dat verweerster met het doorsturen van de klacht naar de Raad van Discipline onbetamelijk, onbehoorlijk en niet zuiver heeft gehandeld, omdat zij daarbij absoluut en moedwillig onzuivere argumenten heeft aangevoerd, is zde klacht kennelijk ongegrond. Niet kan worden gezegd dat verweerster bij het uitoefenen van haar functie in dit geval haar taak zodanig heeft verwaarloosd dat zij geacht moet worden zich schuldig te hebben gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

Uitspraak

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 27 februari 2012, door de Raad ontvangen op 28 februari 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Bij brief van 30 mei 2011 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerster. Klaagster verweet verweerster dat zij niet op het eerste verzoek van klaagster de behandeling van klaagsters klachtzaak tegen mr. M. heeft overgedragen aan de waarnemend deken. Klaagster was van mening dat de door verweerster voorgestelde procedure indruist tegen de zuiverheid, integriteit en objectiviteit.

1.2 Na verwijzingsbeslissing van 15 juni 2011 van de voorzitter van de Raad is het door de wet voorgeschreven onderzoek verricht door de deken van de Orde van Advocaten in het ressort Middelburg. Het dossier is op 28 oktober 2011 bij de Raad van Discipline binnengekomen.

1.3  Bij voorzittersbeslissing van 17 november 2011 (kenmerk R. 3829/11.231) is de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster heeft tegen deze beslissing verzet ingesteld.

1.4 Bij faxbrief van 13 oktober 2011 heeft klaagster een klacht tegen verweerster ingediend. Na verwijzigingsbeslissing van 19 oktober 2011 van de voorzitter van de Raad is het door de wet voorgeschreven onderzoek verricht door de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2 Klaagster verwijt verweerster meer in het bijzonder dat zij:

 a. heeft geweigerd gevolg te geven aan klaagsters verzoeken het onderzoek naar voornoemde klacht over te dragen aan de waarnemend deken op grond van het feit dat klaagster op 19 mei 2011 en vervolgens op 30 mei 2011 ook een tuchtrechtelijke klacht tegen verweerster heeft ingediend;

 b.  mr. A. als waarnemend deken verzocht heeft een dekenvisie te geven zonder dat klaagster daarvoor ooit maar iets van mr. A. met betrekking tot haar klacht had vernomen, klaagsters klacht betreffende mr. M. op 16 september 2011 op grond van artikel 46d lid 3 Advocatenwet heeft doorgestuurd naar de Raad van Discipline en dat haar motivatie en argumentatie voor die handelwijze onzuiver was;

 c. klaagsters klacht betreffende mr. M. op 16 september 2011 op grond van artikel 46 lid 3 Advocatenwet heeft doorgestuurd naar de Raad van Discipline en dat haar motivatie en argumentatie voor die handelwijze onzuiver was;

 d. haar taak als deken niet op een behoorlijke wijze heeft uitgevoerd en niet adequaat toezicht heeft gehouden.

 

3 BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.1 Vast staat dat klaagster reeds eerder een klacht tegen verweerster heeft ingediend, betreffende de wijze waarop verweerster klaagsters klacht van 18 mei 2011 heeft behandeld. De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline heeft inmiddels over dit klachtonderdeel beslist, zodat klaagster daarover niet nogmaals een tuchtrechtelijke klacht tegen verweerster kan indienen.

Ten aanzien van de klachtonderdelen b tot en met d

3.2 De aard van de functie van deken brengt mee dat bij de tuchtrechtelijke controle, waaraan ook het optreden van een deken is onderworpen, terughoudendheid dient te worden betracht vanwege de beleidsvrijheid die een advocaat in die functie toekomen.

3.3 Voor zover de klacht inhoudt dat verweerster met het doorsturen van de klacht naar de Raad van Discipline op 16 september 2011 onbetamelijk, onbehoorlijk en niet zuiver heeft gehandeld, omdat zij daarbij absoluut en moedwillig onzuivere argumenten heeft aangevoerd, is zij kennelijk ongegrond. Niet kan worden gezegd dat verweerster bij het uitoefenen van haar functie in dit geval haar taak zodanig heeft verwaarloosd dat zij geacht moet worden zich schuldig te hebben gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

3.4 Klaagster heeft gesteld dat een schikking tussen haar en mr. M. niet mogelijk was. Gelet hierop stond het verweerster vrij klaagsters klacht op grond van artikel 46d lid 3 Advocatenwet naar de Raad van Discipline te sturen. Niet is gebleken op welke wijze verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld en/of op welke wijze zij klaagsters belangen zou hebben geschaad. Met betrekking tot klaagsters klacht tegen mr. M. is hoor en wederhoor toegepast, klaagsters heeft er zelf voor gekozen geen kennis te nemen van de reactie van mr. M. en de waarnemend deken heeft vervolgens een voorlopige visie ten aanzien van de klacht gegeven en is de klacht voorgelegd aan de Raad van Discipline, die daarover een uitspraak zal doen.

3.4 Ook overigens heeft klaagster geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan blijkt dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld.

3.5 Gelet op het voorgaande dient klachtonderdeel a kennelijk niet-ontvankelijk en de klachtonderdelen b tot en met d kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4 BESLISSING

Wijst klachtonderdeel a als kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdelen b tot en met d als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 19 maart 2012.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 19 maart 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.