Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-04-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2846

Zaaknummer

R.3675/11.77

Inhoudsindicatie

Klacht dat de advocaat zich tijdens een pleidooi heeft beroepen op contacten tussen hem de advocaat van de wederpartij (die samen met de wederpartij klaagt), waaronder een beroep op correspondentie tussen de advocaten.

Inhoudsindicatie

De advocaat is in de pleitnota inhoudelijk ingegaan op de tussen hem en de andere advocaat gevoerde correspondentie die voorafging aan de procedure. De advocaat heeft geen overleg met de klagende advocaat gevoerd, noch het advies van de deken ingewonnen.

Inhoudsindicatie

Een beroep van de advocaat op HvD 14 maart 2011, nummer 5808, wordt verworpen daar het in casu niet gaat om het voldoen aan het vereiste van artikel 111 lid 3 Rv.

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond; enkele waarschuwing.

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 31 maart 2011, door de raad ontvangen op 1 april 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 februari 2012 in aanwezigheid van mr. L. en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Verweerder behartigt de belangen van stichting T in een huurgeschil tussen zijn cliënte en S B.V., wier belangen worden behartigd door klager sub 2.

2.2 Terzake van het geschil heeft verweerder een procedure gevoerd bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft de vordering van de cliënte van verweerder afgewezen, waarna hoger beroep is ingesteld.

2.3 In het hoger beroep heeft op 15 december 2010 een pleidooi plaatsgevonden bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

2.4 Tijdens het pleidooi heeft verweerder een pleitnotitie voorgedragen, waarin onder meer de volgende passages zijn opgenomen:

“(,,,) Op 18 april 2006 heb ik mr. Van den H.l aangeschreven met de mededeling dat er tussen partijen geen overeenkomst tot een verlenging bestond, derhalve [S B.V., RvD] zonder geldige titel verbleef in het verhuurde en een uitnodiging gedaan dat [S B.V., RvD] een voorstel zou doen tot verlenging van de huur, waarbij recht zou worden gedaan aan de door [stichting T RvD] te derven huuropbrengst tot 1 april 2008.

Bij gebrek aan reactie heb ik vervolgens mr. Van den H. op 16 mei 2006, 1 juni 2006 en 28 juni 2006 herinnerd aan het feit dat er nog geen reactie was ontvangen op mijn brief van 18 april 2006. In de brief van 28 juni 2006 wordt voorts vermeld dat nu er geen reactie is ontvangen er door mijn cliënte uitgegaan zal worden van een normale verlenging van 5 jaar en tevens wordt in deze brief een aanzegging gedaan met betrekking tot een procedure met als vordering een verklaring tot recht met betrekking tot genoemde termijn.

Pas op 30 juni 2006 reageert mr. Van den H. per fax, waarop ik direct per fax heb geantwoord onder herhaling van mijn stellingen en een uitnodiging tot het aangaan van onderhandelingen binnen de reeds geschetste kaders van mijn brief van 18 april 2006.

Bij gebrek aan reactie heb ik vervolgens op 4 juli 2006 aan mr. L. een concept-dagvaarding toegestuurd met wederom een uitnodiging tot een inhoudelijke reactie, hopend dat dit zou leiden tot een oplossing in der minne. Reactie van mr. L. bleef echter uit. Gelet op de vakantieperiode van zowel de bestuurders van [stichting T, RvD] als die van mij is uiteindelijk op 25 augustus 2006 de knoop doorgehakt en de dagvaarding naar de deurwaarder gestuurd, hetgeen leidde tot een betekening op 1 september 2006 van de dagvaarding die zou uitmonden in het vonnis van 7 maart 2007.”

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijten klagers verweerder dat hij bij herhaling gedragsregel 12 heeft geschonden door zich tijdens het pleidooi te beroepen op contacten die tussen klager sub 2 en verweerder zouden hebben plaatsgehad kort voor en na 1 april 2006, waaronder correspondentie tussen hen.

 

4 VERWEER

Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 Uitgangspunt bij de beoordeling is de regel dat op brieven en andere mededelingen van de ene advocaat aan de andere in rechte geen beroep mag worden gedaan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, maar dan niet zonder voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij. Wat dit laatste betreft geldt dat, indien dit overleg niet tot een oplossing leidt, het advies van de deken dient te worden ingewonnen voordat in rechte een beroep als vorenbedoeld wordt gedaan.

5.2 De ratio van de vermelde regel is dat het van belang is voor de procederende partijen dat over de zaak tussen advocaten overleg kan worden gepleegd zonder dat de rechter aan wie het geschil is voorgelegd daarmee bekend raakt. 

In de jurisprudentie van de raden en het hof van discipline wordt dan ook de maatstaf aangehouden dat op de brieven van de ene advocaat aan de andere, ongeacht de inhoud daarvan, in rechte geen beroep mag worden gedaan, ook als het gaat om eigen mededelingen van de advocaat die in rechte het beroep doet. 

5.3 Verweerder heeft aangevoerd dat de essentie van zijn aan de rechter gedane mededelingen is dat hij een standpunt herhaald heeft. Volgens verweerder is de gedragsregel onderdeel van een systeem om te zorgen dat een proces gefaciliteerd wordt. In dit verband heeft verweerder verwezen naar een uitspraak van het Hof van Discipline (14 maart 2011, nr. 5808).

5.4 In de genoemde uitspraak van het hof wordt geoordeeld dat er, bij de toetsing aan de normen van artikel 46 Advocatenwet, niet aan voorbij kan worden gegaan dat een advocaat, die een dagvaarding ten behoeve van een cliënt opstelt, op grond van artikel 111, lid 3 Rv. gehouden is in het exploot van dagvaarding de door gedaagde tegen de eis aangevoerde weren en de gronden daarvoor te vermelden. Het hof oordeelt verder dat de advocaat die een dagvaarding aanbrengt geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt voor zover het, om te voldoen aan het vereiste van artikel 111 lid 3 Rv., redelijkerwijs nodig is uitingen van de advocaat van de wederpartij, waarop op grond van gedragsregel 12 in beginsel geen mededeling aan de rechter mag worden gedaan, weer te geven.

5.5 Vaststaat dat verweerder in de pleitnota inhoudelijk is ingegaan op de tussen hem en klager sub 2 gevoerde correspondentie die vooraf ging aan de procedure.

Voorafgaande aan het doen van deze mededelingen heeft verweerder geen overleg met klager sub 2 gevoerd, noch het advies van de deken ingewonnen.  

Verweerder heeft daarbij informatie gegeven niet enkel over de data van de verzending van brieven, maar ook over de inhoud van die brieven, daaronder begrepen voorstellen en uitnodigingen aan de wederpartij.  

Aldus doende heeft verweerder gehandeld in strijd met de besproken gedragsregel.

5.6 Niet gebleken is dat het in deze om een uitzonderingssituatie zou kunnen gaan als welke aan de orde is gekomen in de voormelde uitspraak van het Hof van Discipline.

5.7 Gezien het voorgaande is de klacht gegrond.

 

6 MAATREGEL

Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de

hierna te melden maatregel passend en geboden.

 

7 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt als maatregel op een enkele waarschuwing.

 

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mrs. J.P.M. Borsboom, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 april 2012.

griffier voorzitter                     

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 april 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl