Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-01-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2331

Zaaknummer

10-395U

Inhoudsindicatie

Art. 47a   Klacht over advocaat wederpartij. Verweester zou ten onrechte doorbetalingen van de derdenrekening van haar kantoor hebben laten plaatsvinden en zich onvoldoende hebben ingespannen om dit aan de benadeelde mede te delen en de zaak te redresseren. Nu één en ander plaatsvond tijdens haar zwangerschapsverlof, terwijl de zaak door een kantoorgenoot werd waargenomen, is dat haar niet aan te rekenen. Tevens droeg zij daarna gedurende een lange periode geen kennis van het verdwijnen van het bedrag. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 11 januari 2012

in de zaak 10-395U     

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

Na voorzetting van de behandeling van de klacht in de zin van artikel 47a Advocatenwet, is de klacht behandeld als ware deze afkomstig van:

De deken van de orde van advocaten

in het arrondissement Utrecht

 

tegen:

Mevrouw mr.

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 26 oktober 2010 met kenmerk RvT 0910- 8709LP/SD, door de raad ontvangen op 28 oktober 2010, heeft de deken van  de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis  van de raad gebracht.

1.2 Op 4 juli 2011 heeft klaagster aan de raad gemeld de klacht te willen  intrekken. De raad heeft de behandeling van de klacht op basis van art. 47a  Advocatenwet om redenen van het algemeen belang voortgezet.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 31 oktober 2011 in  aanwezigheid van verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal  opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de in paragraaf 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de  stukken genummerd 1 t/m 29 met bijlagen, zoals vermeld in de daarbij  genoemde inventarislijst;

- de brief van de deken aan de raad van 24 oktober 2011.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Begin 2006 heeft verweerster voor een cliënte een dagvaarding en een  beslagrekest opgesteld in een handelszaak met een belang van zo'n

 € 62.000, plus rente en kosten. Per 1 mei 2006 is verweerster met  zwangerschapsverlof gegaan.

2.2  In haar afwezigheid is de zaak waargenomen door haar kantoorgenoot A.  Gedurende die periode is (in juni 2006) de dagvaarding uitgebracht en  conservatoir beslag gelegd op een woning van klaagster. Omdat klaagster de  woning wilde verkopen is afgesproken dat een bedrag van € 75.000 uit de  verkoopopbrengst in afwachting van de uitslag van de procedure zou worden  gestort op de derdenrekening van kantoor X, waar verweerster destijds  werkzaam was. Dat is ook geschied. Het bedrag is in dezelfde maand per  abuis en buiten medeweten van klaagster integraal aan verweersters cliënte  doorgestort.

2.3 Verweerster is op 1 september 2006 op haar kantoor teruggekeerd. Per 1  december 2006 is verweerster bij kantoor X uit dienst getreden en  overgestapt naar een kantoor Y met medeneming van het onderhavige  dossier.

2.4 Bij vonnis van 24 juni 2009 is de vordering in de bewuste handelszaak  slechts gedeeltelijk toegewezen. Verweersters cliënte had dientengevolge  recht op €10.000 van het op de derdenrekening gestorte bedrag en het  restant zou aan klaagster moeten worden teruggestort. Op dat moment is  aan verweerster echter gebleken dat het bedrag zich niet meer op de  derdenrekening bevond. Daarvan heeft verweerster op 18 november 2009  per brief melding gemaakt aan klaagster.

2.5 Dientengevolge heeft klaagster verweerster op 10 respectievelijk 18  december gesommeerd om tot betaling van het verschuldigde restantbedrag  ad € 65.000 over te gaan. Verweerster heeft bij brief van 23 december 2009  namens haar cliënte aangeboden om in afwachting van betaling zekerheid te  stellen door een muntenverzameling in onderpand te geven, en heeft op 31  december een taxatierapport daaromtrent aan klaagster gezonden. Bij brief  van 8 januari 2010 heeft klaagster bericht daar niet mee akkoord te gaan en  zij heeft op 20 januari verweerster opnieuw gesommeerd om te betalen.

2.6 Bij brief met bijlagen van 11 februari 2010 heeft klaagster zich bij de deken  beklaagd over verweerster.

2.7 Tussen klaagster en verweerster c.q. haar cliënte is inmiddels een oplossing  bereikt.

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) heeft laten bestaan dat een bedrag van € 75.000 dat op de  derdengeldrekening van haar toenmalige kantoor stond, zonder medeweten  van de wederpartij (klaagster) aan haar cliënte X is overgeboekt;

b) gedurende drie jaar niets zou hebben ondernomen om de zaak weer in orde  te maken;

c) na de ontdekking van haar fout (in ieder geval in augustus 2009) niet of  nauwelijks iets heeft ondernomen om haar fout in orde te maken, dan wel op  deugdelijke wijze te communiceren met klaagster en diens advocaat om de  zaak weer in orde te maken.

4 BEOORDELING

4.1 De klachtonderdelen zullen in het navolgende afzonderlijk worden  behandeld.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 De aan verweerster verweten gedraging heeft plaatsgevonden in juni 2006.  Verweerster was in die periode echter met zwangerschapsverlof en was op  dat moment niet op kantoor. Het dossier werd door haar kantoorgenoot A  waargenomen. Verweerster heeft zelf dan ook geen enkele invloed gehad op  het stellen van het depot en de ontvangst daarvan, noch op het doorstorten  van het bedrag aan haar cliënte. Om die reden kan verweerster geen  tuchtrechtelijk verwijt gemaakt worden van het gewraakte feit.

4.3 Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4 Uit het dossier blijkt dat verweerster in de periode 2006 tot 2009 geen kennis  droeg van het feit dat het bedrag in haar afwezigheid op de derdenrekening  was binnengekomen en was doorgestort. In het kader van haar overstap  naar haar nieuwe kantoor, eind 2006, heeft zij overleg gevoerd over de  financiële aspecten van de door verweerster mee te nemen dossiers, maar  toen is haar niets gebleken van de bewuste (door)betaling. Het is dan ook  juist dat verweerster geen actie heeft ondernomen om deze kwestie te  redresseren maar nu zij daarvan in de bewuste periode geen kennis droeg,  valt dat haar niet tuchtrechtelijk aan te rekenen.

4.5 Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.6 Vanaf het moment dat verweerster bekend raakte met het feit dat het bedrag  niet op de derdenrekening aanwezig was, heeft zij diverse malen contact  gehad met klaagster en heeft zij concrete actie ondernomen om de zaak in  orde te maken. Uit het dossier blijkt dat er diverse malen gecorrespondeerd  is tussen partijen en tevens dat verweerster zich heeft ingespannen om haar  cliënte te laten betalen, en toen bleek dat haar cliënte daartoe niet  onmiddellijk in staat was, om haar cliënte ten minste zekerheid voor betaling  te laten stellen. Die handelwijze stemt niet overeen met de stelling van  klaagster dat verweerster niets gedaan heeft om de zaak te redresseren.  Hetgeen in klachtonderdeel c) aan verweerster wordt verweten is dan ook  feitelijk niet komen vast te staan.

4.7 Klachtonderdeel c) is dan ook ongegrond.

 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. L.D.H. Hamer, G. Kaaij, H.C.M.J. Karskens, M.W. Schüller, bijgestaan door mr. M.J.E. van den Bergh als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 januari 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 11 januari 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl