Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-09-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3487

Zaaknummer

6370

Inhoudsindicatie

Verwijt een beroepsfout te hebben gemaakt en de rechterlijke beslissing waaruit dit bleek niet naar zijn cliënt te hebben doorgeleid Gegrond. 3 maanden schorsing.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 17 september 2012

in de zaak 6370

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 31 januari 2012, onder nummer 11-128A, aan partijen toegezonden op 31 januari 2012, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden is opgelegd met bevel openbaarmaking door aanplakking van de uitspraak in de advocatenkamer van het Paleis van Justitie te Amsterdam.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 29 februari 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klager.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 6 juli 2012, waar verweerder en namens klager mr. X. zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van pleitaantekeningen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat:

Onderdeel a

verweerder te laat, althans (tevens) op onjuiste wijze, een verweerschrift heeft ingediend bij het Gerecht in eerst aanleg van de Nederlandse Antillen te Curaçao, reden waarom het Gerecht het verweer heeft gepasseerd.

Onderdeel b

verweerder klager niet tijdig een afschrift heeft verzonden van de beschikking van het Gerecht van 25 februari 2010, herhaaldelijk ondanks verzoeken daartoe van klager geen contact met klager heeft opgenomen en correspondentie onbeantwoord heeft gelaten.

Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klager de norm, vastgelegd in art. 46 Advocatenwet, overtreden.

4    BEOORDELING

4.1    In overweging 3 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

4.2    Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verweerder alsnog verklaard dat zijn beroep tegen de beslissing van de raad zich uitsluitend richt tegen de maatregel die de raad heeft opgelegd. Derhalve dient in hoger beroep uitgegaan te worden van de gegrondheid van de klacht van klager.

4.3    Verweerder is van oordeel dat de opgelegde maatregel van drie maanden schorsing in de omstandigheden van het geval disproportioneel is. Anders dan verweerder is het hof van oordeel dat gelet op die omstandigheden de opgelegde schorsing passend en geboden is. Voor de motivering daarvan wordt verwezen naar de overwegingen 4.1 en 4.2 van de beslissing van de raad waarmee het hof zich verenigt. Verweerder heeft de belangen van klager geschonden door hem niet de vereiste bijstand bij de procedure op Curaçao te verlenen, door geen zorg te dragen voor tijdige verzending aan klager van de daar genomen beslissing en door herhaaldelijk klager niet te informeren en uitleg te geven toen deze daar om vroeg. Het hof wil, gelet op de behandeling ter terechtzitting, aannemen dat verweerder inmiddels (enig) inzicht heeft verkregen in zijn tekortkomingen, maar de ernst van de verwijten, die klager ten onrechte afdoet als een ‘opeenstapeling van kleine fouten, geven geen aanleiding om de maatregel te verzachten.

4.4    De ingangsdatum van de schorsing zal nader worden bepaald op de hierna genoemde datum.

 

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 31 januari 2012 onder nummer 11-128A met dien verstande dat de ingangsdatum van de schorsing nader wordt bepaald op 1 oktober 2012.

Aldus gewezen op 6 juli 2012 door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, J.S.W. Holtrop, W.K. van Duren en W.J. van Andel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Hendrix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2012.