Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-12-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3954

Zaaknummer

12-219

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij. Klager verwijt advocaat zich in een processtuk grievend over klager te hebben uitgelaten. Klacht kennelijk ongegrond. Verweerder kon menen dat de gewraakte uitlating in het belang van zijn inmiddels overleden cliënte, althans haar nagedachtenis, althans haar erfgenamen was.

Uitspraak

Beslissing van 10 december 2012

in de zaak 12-219

naar aanleiding van de klacht van:

de heer X

te A

klager

tegen:

mr. Y

advocaat te A  

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht van 14 november 2012 met kenmerk RvT 1112-9288/LB, door de raad ontvangen op 16 november 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 In oktober 2009 heeft klager van mevrouw C een woning gekocht. Na aankoop bleek deze woning in de visie van klager gebreken te vertonen. Vervolgens heeft klager een procedure tegen mevrouw C en tegen de zoon van mevrouw C aanhangig gemaakt met als doel om de door hem geleden schade vergoed te krijgen. De dagvaarding is in persoon aan mevrouw C betekend. Tot meerdere zekerheid van de vordering van klager is conservatoir beslag gelegd op een bankrekening. Bij tussenvonnis van de rechtbank A van 23 november 2011 is de zaak tegen mevrouw C verwezen naar de rol voor het nemen van een akte. Op 20 januari 2011 heeft verweerder de zaak met mevrouw C besproken. Mevrouw C is in de nacht van 20 op 21 januari 2012 onwel geworden en overleden. Vervolgens heeft verweerder bij antwoord akte van 29 februari 2012 de rechtbank verzocht de behandeling van de procedure op te schorten totdat meer duidelijkheid was verkregen of de erfgena(a)m(en) de erfenis (al dan niet beneficiair) zou/zouden accepteren.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door zich onnodig grievend uitgelaten jegens klager door in de antwoord akte van 29 februari 2012 houdende een verzoek tot het opschorten van de procedure het volgende te schrijven:

2.2 “ Zoals reeds eerder aangegeven had de onderhavige procedure een zeer grote invloed op de levensvreugde en de gezondheidstoestand van C. De onderhavige procedure, het optreden van de deurwaarder in het verpleegtehuis, de beslaglegging, de buitenproportionele claim, de angst en overtuiging dat …… (klager) in verband met zijn agressieve wijze van optreden de tafel, de stoel en het bed van mevrouw C in het verpleegtehuis nog openbaar zou verkopen, etc. greep haar zeer aan. Tijdens het contact van 20 januari 2012 is dit wederom gebleken.”

3 BEOORDELING

3.1 Op de klacht kan met toepassing van art. 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

3.2 Voorop staat dat ook naar vaste rechtspraak van het Hof van Discipline bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de tegenpartij van de klager ervan moet worden uitgegaan, dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze, die hem – in overleg met zijn cliënt – passend voorkomt. Daarbij mag hij in het algemeen afgaan op hetgeen zijn cliënt hem heeft meegedeeld zonder verplicht te zijn de juistheid daarvan te onderzoeken, tenzij het gaat om feiten waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij niet waar zijn. Ook is daarbij niet van belang dat de wederpartij zich door uitlatingen van de advocaat gekrenkt zou kunnen voelen. Hij dient zich slechts te onthouden van voor anderen krenkende beweringen indien hij in gemoede niet kan menen dat deze in het belang van zijn cliënt nodig zijn. De wederpartij zal zich dus slechts in uitzonderlijke gevallen over de wijze van belangenbehartiging kunnen beklagen. Voor de tuchtrechter staat daarbij de wijze waarop de advocaat de zaak behandelt slechts ter beoordeling voor zover de advocaat zich bij behandeling jegens de wederpartij heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daarvan is de voorzitter in de onderhavige klacht zaak niet gebleken.

3.3 De voorzitter kan klager in zoverre volgen dat de gewraakte uitlating in de antwoord akte klager niet welgevallig is. Dat enkele feit maakt deze uitlating echter nog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder behartigde de belangen van de wederpartij van klager in de door klager aanhangig gemaakte procedure. Hij diende dit te blijven doen ook nadat zijn cliënte was overleden. In dat kader kon hij menen dat de gewraakte uitlating in het belang van zijn cliënte, althans haar nagedachtenis, althans haar erfgenamen was.

BESLISSING

De klacht van klager tegen verweerder is kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend  voorzitter, met bijstand van mr. A.M. van Rossum, als griffier op 10 december 2012.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 december 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerder en klager

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht

-   de deken van de Nederlandse Orde van advocaten