Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-01-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2323

Zaaknummer

11-342H

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing

Uitspraak

Beslissing van 9 januari 2012

in de zaak  11-342H  

naar aanleiding van de klacht van:

de heer mr. ir.

klager

tegen:

mr.

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten te Haarlem van 14 december 2011, door de raad op 15 december 2011 ontvangen, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

Uit voornoemde stukken blijkt het navolgende.

 

Klager heeft een bestuursrechtelijk geschil met de gemeente Heemstede. De zaak dient bij de rechtbank Haarlem. Verweerder treedt in dat geschil op voor het college van Burgemeester en Wethouders van voornoemde gemeente.

Bij brief d.d. 30 augustus 2011 met bijlage aan de deken van de orde van advocaten te Haarlem beklaagt klager zich over verweerder.

Klager verwijt verweerder - kort gezegd – in het door hem namens het college van B & W ingediende verweerschrift publiekelijk de valse aantijging te hebben gedaan dat klager moedwillig een valse voorstelling van zaken heeft gegeven, voor welke aantijging geen enkel bewijs is geleverd.

Klager heeft medio oktober 2010 vastgesteld dat de Verordening Commissie Bezwaarschriften van de gemeente Heemstede blijkens de gemeentelijke website is vastgesteld op 29 april 2010. Later is gebleken dat deze tekst vals is. Bedoelde verordening is vastgesteld op 27 mei 2010. De tekst op de website is tussen medio oktober 2010 en medio januari 2011 gewijzigd.

Klager beschouwt beide teksten als een vervalsing. Klager heeft terzake aangifte gedaan tegen de gemeenste Heemstede en de Commissie voor Bezwaarschriften van die gemeente bij de hoofdofficier van justitie. 

Verweerder heeft in voornoemd verweerschrift gesteld dat de stelling van klager, dat de door hem via de website verkregen informatie vals is, een moedwillige misvatting van die informatie is. Deze in de ogen van klager valse aantijging aan zijn adres is door verweerder is opzettelijk gedaan.

Verweerder heeft volgens klager aldus op zeer ernstige wijze zijn eed geschonden en de verplichtingen verzaakt die hij als behoorlijk en vakbekwaam advocaat jegens zijn cliente en klager als wederpartij heeft na te komen. Verweerder handelde daardoor tuchtrechtelijk verwijtbaar als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

Verweerder acht de klacht van klager ongegrond. Hij zet uiteen dat de tekst van de verordening gedateerd 29 april 2010 een raadsstuk was waarvan de inhoud door de raad nog diende te worden vastgesteld. Dat is in de raadsvergadering van 27 mei 2010 gebeurd. Valsheid is niet aan de orde. Klager houdt echter tegen beter weten in vol dat er sprake is van een vervalsing. Verweerder acht in dat licht bezien de passage in het verweerschrift waar klager zich over beklaagt niet lasterlijk. Het oordeel “ moedwillige misvatting” acht verweerder in deze context passend en adequaat.

De voorzitter stelt vast klager zich beklaagt over de advocaat van zijn wederpartij. Deze advocaat heeft blijkens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline – het hoogste tuchtcollege -  een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn client te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt. Zij mag bijvoorbeeld niet worden misbruikt door zich nodeloos grievend uit te laten en/of belangen van derden nodeloos te schaden.

Uitgaande van deze maatstaf wordt geoordeeld dat verweerder de grenzen van de hem toekomende beleidsvrijheid niet heeft overschreden. 

Verweerder heeft, gegeven de verklaring die voor de verschillen in data van de stukken in kwestie is gegeven, namens zijn cliente de stelling kunnen en mogen innemen dat de volharding in zijn beschuldiging van valsheid door verweerder berust op een moedwillige misvatting. Deze woorden zijn in de gegeven context geen valse aantijging maar een adequate reactie op de volgehouden beschuldiging van valsheid. Het is aan de bestuursrechter te oordelen wie het gelijk aan zijn zijde heeft, niet aan de tuchtrechter.

Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 9 januari 2012.      .

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 9 januari 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-6789275) . Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.