Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-09-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3281

Zaaknummer

12-252A, 12-253A en 12-254A

Inhoudsindicatie

 Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij over vreemd briefpapier. Kennelijk ongegrond

Uitspraak

 Beslissing van 24 september 2012

in de zaken  12-252A, 12-253A en 12-254A  

naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw

klaagster,

tegen:

1. De heer

2. De heer

3. De heer

verweerders

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

 De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 21 augustus 2012, met kenmerk 1011-723, door de raad ontvangen op 23 augustus 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

2. FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster heeft een brief, gedateerd 8 april 2011, ontvangen op briefpapier van “Intrum Justitia” en ondertekend door “[Y] Advocaten Amsterdam”. In de brief wordt gesteld dat cliënte Intrum Justitia namens Oxxio een vordering op klaagster wil incasseren  en dat klaagster gedagvaard zal worden, tenzij zij alsnog binnen vier dagen € 12.373,10 betaalt.

2.3 Klaagster heeft zich bij brief van haar gemachtigde van 4 mei 2012, met bijlagen, bij de deken beklaagd over verweerders. De klacht richtte zich ook tegen een kantoorgenoot van verweerders, mr. M. De klacht tegen mr. M is in behandeling onder nummer 12-254A bij de raad van discipline, die daarop afzonderlijk zal beslissen.

2.4 Verweerders en mr. M waren per 8 april 2011, ten tijde van het versturen van de in 2.2 vermelde brief, allen werkzaam bij Y advocaten te Amsterdam.

3. KLACHT

De klacht bevat zeven onderdelen die in dit verband als volgt kunnen worden samengevat. Verweerders (en mr. M) hebben tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) valselijk de indruk hebben gewekt dat genoemde brief van 8 april 2011 afkomstig is van het toenmalige kantoor van verweerders; daarmee hebben zij diverse regels overtreden; en

b) in het kader van het dekenonderzoek niet voortvarend en niet volledig op de klacht hebben gereageerd.

4. VERWEER

4.1   Mr. M, kantoorgenoot van verweerders en in deze klachtprocedure optredend als hun gemachtigde, heeft namens verweerders en namens hemzelf aangevoerd dat verweerders geen enkele bemoeienis hebben gehad met deze kwestie.

4.2   Verweerders, zo stelt hij, zijn nooit betrokken geweest bij het maken van werkafspraken met Intrum Justitita of bij het verder vormgeven van de samenwerking met Intrum Justitita. Dat heeft mr. M gedaan. Daarom ook heeft uitsluitend mr. M tijdens het dekenonderzoek (schriftelijk) het woord gevoerd. Mr. M stelt voorts dat hij van de verzending van de brief van 8 april 2011 door Intrum Justitita niets wist en daar ook geen toestemming voor heeft gegeven en dat dit dus evenzeer geldt voor verweerders.

5. BEOORDELING

5.1  De voorzitter stelt vast dat het namens verweerders gevoerde betoog, dat zij niets met de feiten waarover is geklaagd van doen hebben, niet, althans onvoldoende is weersproken. Uit het klachtdossier blijkt ook op geen enkele wijze dat verweerders enige bemoeienis hebben gehad dan wel tuchtrechtelijk verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de feiten waarover is geklaagd.

5.2 Verweerders kan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van de vertraging die is ontstaan bij de voortgang van het onderzoek naar de klacht. De deken heeft aanvankelijk uitsluitend met mr. M over de klacht gecorrespondeerd. Eerst bij brief van 15 maart 2012 heeft de deken verweerders in kennis gesteld van de klacht en hun om een reactie binnen drie weken verzocht. Die reactie is, na een nader verzoek van de deken d.d. 11 april 2012 om binnen twee weken te reageren, namens verweerders bij brief van 16 april 2012 gegeven. Deze vertraging is van onvoldoende gewicht voor een tuchtrechtelijk verwijt.

5.3 Uit het voorgaande volgt dat de klacht tegen verweerders, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, kennelijk ongegrond moet worden verklaard .

6. BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier, op 24 september 2012.   

 

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 24 september 2012  per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

En per gewone post aan:

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.