Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-10-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3388

Zaaknummer

11-167b

Inhoudsindicatie

Klacht tegen stafjurist van een Bureau van een plaatselijke orde van advocaten. Klager verwijt de deken en in het verlengde daarvan de stafjurist die zich inhoudelijk met de zaak heeft beziggehouden, dat de deken geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot aanwijzing van een advocaat op grond van art. 13 Advocatenwet en dat hij bij de behandeling van een door klager ingediende klacht tekort is geschoten. De raad overweegt dat het handelen of nalaten van een advocaat in hoedanigheid van deken en in het verlengde daarvan het handelen of nalaten namens de deken niet ter beoordeling van de tuchtrechter staat, tenzij het gedragingen betreft die, op zich beoordeeld, zo ernstig zijn dat er sprake is van een schending van het vertrouwen in de advocatuur. Van dat laatste is de voorzitter in de onderhavige klachtzaak niet gebleken. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 3 oktober 2012

in de zaak 11-167b

naar aanleiding van de klacht van:

de heer X

adres  A

klager

tegen:

mr. Y

in haar hoedanigheid van stafjuriste van het Bureau van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht  

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem van 5 september 2012 met kenmerk K 12/48, door de raad ontvangen op 6 september 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Deze klacht is ingediend gelijktijdig met een gelijkluidende klacht tegen de (voormalig) deken van de orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 De klacht betreft het optreden van verweerster als stafjuriste van het Bureau van de orde van advocaten in het arrondissement B en heeft betrekking op een klacht die klager indiende tegen de advocaat mr. L die aan hem werd toegevoegd maar niet de door klager verlangde rechtsbijstand wilde verlenen. Klager verzocht de deken bij email van 8 april 2011 om hem een advocaat toe te wijzen voor een schadeclaim tegen het UWV. Samen met de deken heeft verweerster met klager gecorrespondeerd. Tegen het besluit van de deken om geen advocaat aan te wijzen heeft klager verzet aangetekend bij het hof van discipline. Dit is door het hof verworpen.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) niet constructief te antwoorden op het verzoek van klager om een advocaat toe te wijzen en op de bezwaren van klager tegen het optreden van mr. L.

b) klager vanaf 8 april 2011 (in ieder geval tot 15 november 2011) aan het lijntje te houden, geen gehoor te geven aan oproepen van klager om zich in de casus van klager te verdiepen en niet met klager het gesprek aan te gaan alvorens afwijzend te beslissen.

3 VERWEER

3.1 Verweerster ontkent dat haar een tuchtrechtelijk verwijt past. Door de deken en namens hem door verweerster is passend gereageerd met betrekking tot het verzoek om aanwijzing van een advocaat en in de klachtzaak. Op goede gronden kon worden besloten om geen gehoor te geven aan het verzoek om aanwijzing op grond van het bepaalde in artikel 13 advocatenwet. Door de deken en namens hem door verweerster is passend gecorrespondeerd met klager en de zaken die door klager werden voorgelegd zijn passend in behandeling genomen en afgewikkeld.

4 BEOORDELING

Op de klacht kan met toepassing van art. 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster namens de deken.

Vooropgesteld dient te worden dat het tuchtrecht behoudens uitzonderingen, zoals hieronder omschreven, uitsluitend betrekking heeft op eigen handelen of nalaten van advocaten en dat het handelen of nalaten van een advocaat in hoedanigheid van deken en in het verlengde daarvan het handelen of nalaten namens de deken niet ter beoordeling van de tuchtrechter staat, tenzij het gedragingen betreft die, op zich beoordeeld, zo ernstig zijn dat er sprake is van een schending van het vertrouwen in de advocatuur.

Van dat laatste is de voorzitter in de onderhavige klachtzaak niet gebleken. De voorzitter ziet niet in dat de deken en in het verlengde daarvan verweerster bij het verzoek tot aanwijzing van een advocaat en/of de behandeling van de klacht tegen mr. L bij de uitoefening van werkzaamheden als deken tekort zou zijn geschoten.

Bij brief van 12 september 2011 heeft verweerder en namens hem  verweerster aan klager gemotiveerd aangegeven  waarom het verzoek van klager om aanwijzing van een advocaat niet zou worden gehonoreerd en daarbij overwogen:

a. dat het enkele feit dat klager het niet eens was met het advies van de door hem geconsulteerde advocaten, dan wel het feit dat mr. L de behandeling van de zaak toch niet op zich heeft genomen niet zonder meer met zich brengt dat de deken een andere advocaat diende aan te wijzen en

b. dat uit het onderzoek van de deken en namens hem van verweerster naar de contacten van klager met de door hem - blijkens een brief van klager van 4 juli 2011 een negental – geconsulteerde advocaten is gebleken dat ook na – globale – bestudering van de door klager ter hand gestelde stukken de kansen om met succes een procedure tegen het UWV en/of verzekeraar Reaal (Axa) te starten als zeer gering (mr. L) tot kansloos (diverse andere advocaten) werden beoordeeld.

In feite behelst de klacht, in zoverre deze art. 13 advocatenwet betreft, een herhaling van een beklag over de weigering van toewijzing van een advocaat die al eerder beoordeeld is door het hof van discipline.

Tenslotte is door klager niet, althans onvoldoende, onderbouwd, laat staan aannemelijk gemaakt dat de deken en namens hem verweerster niet constructief heeft geantwoord op de bezwaren van klager tegen het optreden van mr. L.

BESLISSING

De klacht van klager tegen verweerster is in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. M. van Rossum, als griffier op 3 oktober 2012.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 oktober 2012 per aangetekende post verzonden aan:

-  klager

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem

-   de deken van de Nederlandse Orde van advocaten