Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-09-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3489

Zaaknummer

6237

Inhoudsindicatie

Klaagster niet-ontvankelijk in haar beroep voor zover de raad het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ongegrond heeft verklaard. Verwijt dat verweerster na het verkrijgen van een toevoeging de zaak niet (verder) ter hand heeft genomen ongegrond.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 17 september 2012

in de zaak 6237

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 18 juli 2011, onder nummer (10-443A), aan partijen toegezonden op 18 juli 2011, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerster het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ten aanzien van klachtonderdeel 1 gegrond is verklaard, klachtonderdeel a ongegrond is verklaard en het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ten aanzien van klachtonderdelen b en c ongegrond is verklaard.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 15 augustus 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerster;

-    de brief van klaagster aan het hof van 17 augustus 2011;

-    e-mailbericht van klaagster aan het hof van 27 september 2011;

-    e-mailbericht van klaagster aan het hof van 28 september 2011;

-    de brief van klaagster aan het hof van 2 januari 2012;

-    de brief van klaagster aan het hof van 5 januari 2012;

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van  9 juli 2012, waar klaagster en verweerster zijn verschenen. Klaagster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster:

a.     nadat zij voor klaagster een toevoeging had verkregen, heeft medegedeeld de zaak niet in behandeling te nemen;

b.    begin 2010 haar opvolgend advocaat heeft beïnvloed en haar ten onrechte heeft medegedeeld dat er geen bewijzen zijn die zouden maken dat de van haar gevraagde acties kans van slagen zouden hebben;

c.     in reactie op de klacht onwaarheid heeft gesproken, feiten heeft verdraaid, belangrijke stukken uit het dossier heeft verwijderd en onvoldoende blijk heeft gegeven van begrip voor de problemen van klaagster.

Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerster volgens klaagster de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter ten onrechte de klachtonderdelen b en c kennelijk niet ontvankelijk heeft verklaard. De voorzitter heeft volgens haar ten onrechte geoordeeld dat zij geen steekhoudende argumenten heeft afgegeven voor het tijdsverloop van ruim drie jaar tussen het indienen van de klacht bij de deken en het handelen van verweerster als genoemd in klachtonderdeel a. Voorts heeft de voorzitter ten onrechte geoordeeld dat het handelen als bedoeld in klachtonderdeel b en c, nu dit in 2010 heeft plaatsgevonden en verweerster toen geen advocaat meer was, niet onder de werking van het advocatentuchtrecht valt.

4    FEITEN

    In overweging 3. heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    Artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet, gedaan tegen een beslissing van de voorzitter van die raad waarbij een klacht als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen.

Dit betekent, dat de Advocatenwet aan klaagster niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de beslissing van de raad op de klachtonderdelen b en c en tevens dat zij niet-ontvankelijk is in haar beroep tegen de beslissing op deze klachtonderdelen.

5.2    Het onderzoek ter zake klachtonderdeel a heeft in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.3    De grieven van klaagster tegen de beslissing van de raad op klachtonderdeel a worden verworpen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar beroep tegen de beslissing, gegeven onder nummer 10-440A, van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 18 juli 2011 op de klachtonderdelen b en c; en,

-    bekrachtigt de beslissing van de raad op klachtonderdeel a.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A. Beker, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, H. van Loo en C.A.M.J. Raymakers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2012.