Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-03-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA1603
Zaaknummer
R 160-2010
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Gelet op afwijzing van de toevoegingsaanvraag in een recente procedure, was klaagster bekend met het risico dat zij geen toevoeging zou krijgen. Nu klaagster de voortzetting van de werkzaamheden niet heeft willen laten afhangen van de voorwaarde van het verkrijgen van een toevoeging, is zij niet in haar belangen geschaad.
Inhoudsindicatie
Het enkele feit dat een advocaat over de juridische positie van zijn cliënt een ander ideeheeft dan zijn cliënt, brengt niet met zich mee dat hij onvoldoende zorg aan de zaak heeft besteed.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond.
Uitspraak
R 160-2010 klacht
Raad van Discipline
in het ressort 's-Hertogenbosch
Beslissing
inzake
de klacht van:
mevrouw X
klaagster
tegen:
1. Mr. Y
2. Mr. Z
verweerders
1. Verloop van de klachtprocedure
1.1 Bij brief van 14 september 2009, ingekomen op 21 september 2009 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerders.
1.2 Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de deken van de
orde van advocaten in het arrondissement Roermond.
1.3 Bij brief van 17 augustus 2010, bij de raad binnengekomen op 18 augustus 2010, heeft de deken de klacht toegezonden aan de raad, met daarbij de stukken welke zijn vermeld in de bij die brief gevoegde inventarislijst.
1.4 Bij brief van de griffier d.d. 15 november 2010 zijn partijen opgeroepen te verschijnen op de mondelinge behandeling d.d. 31 januari 2011.
1.5 De stukken hebben ter inzage gelegen tot 17 januari 2011 ten kantore van de griffier te Breda, hetgeen aan partijen bij voornoemde brief is meegedeeld.
1.6 De deken werd van de mondelinge behandeling op de hoogte gesteld.
1.7 Bij de mondelinge behandeling op 31 januari 2011 zijn verweerders sub 1 en sub 2 verschenen. Klaagster is niet verschenen.
2. De feiten
2.1 Op grond van de stukken alsmede het verhandelde ter zitting is het volgende komen vast te staan.
2.2 Klaagster is eigenaar van een horecagelegenheid aan de D te O. Ten behoeve van de bouw van 4 woningen op het naastgelegen perceel is het vigerende bestemmingsplan gewijzigd. Deze wijziging is door de Raad van State gedeeltelijk gegrond verklaard met dien verstande dat er 2 woningen mochten worden gebouwd. Naar aanleiding van de verleende bouwvergunning voor de betreffende woningen is door klaagster een verzoek om planschade ingediend. Daarop is door de Stichting A in februari 2005 een advies uitgebracht.
Nadat klaagster zelf de zaak bij de rechtbank had aangebracht, heeft zij verweerder sub 2 verzocht de zaak verder in behandeling te nemen.
Kort voor 11 maart 2008 verbond verweerder sub 1 zich aan het kantoor van verweerder sub 2. Aangezien verweerder sub 2 op de dag van de zitting verhinderd was, heeft verweerder sub 1 verdere behandeling van de zaak op zich genomen.
Op 30 mei 2008 heeft de rechtbank Roermond uitspraak gedaan, het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat de gemeente het rapport van de S in redelijkheid aan het besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.
3. De klacht
3.1 De klacht bestaat - zakelijk weergegeven - uit de navolgende onderdelen.
T.a.v. verweerder sub 1
1. Verweerder sub 1 heeft in de loop van de behandeling van de zaak steeds de indruk gewekt dat hij onder toevoeging werkte maar verraste klaagster met een declaratie voor zijn werk.
2. Verweerder sub 1 heeft onvoldoende aandacht aan klaagsters zaak besteed.
3. Verweerder heeft mij te laat ervan op de hoogte gesteld dat klaagster bij de mondelinge behandeling door verweerder sub 2 zou worden bijgestaan.
T.a.v. verweerder sub 2
1. Verweerder sub 2 heeft onvoldoende aandacht aan klaagsters zaak besteed.
4. Het verweer
4.1 Het verweer houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in.
Verweerder sub 1
4.2 Klachtonderdeel 1
Klaagster is er meerdere keren op gewezen dat zij geen toevoeging zou krijgen, omdat het geschil een bedrijfsmatig karakter had. Bovendien bleek het vermogen van klaagster nog even hoog als het jaar daarvoor en werd toen om die reden geen toevoeging verleend. Aan klaagster is medegedeeld dat zij voor de werkzaamheden een honorarium van € 150,- per uur exclusief BTW verschuldigd zou zijn. Klaagster was met dit tarief overigens bekend vanuit een eerder door verweerder sub 1 gevoerde procedure. Om verdere discussie uit te sluiten is achteraf alsnog een toevoeging aangevraagd. Deze is niet verleend omdat het vermogen de wettelijk vastgestelde financiële grenzen overschrijdt.
4.3 Klachtonderdeel 2
De opdracht hield in dat verweerder sub 1 klaagster ter zitting bij zou staan in een door haarzelf aanhangig gemaakte procedure. Klaagster wenste enkel uit te gaan van haar eigen onderbouwing in haar beroepschrift van 7 november 2007 waarin verweerder geen heeft hebben gehad. Verweerder heeft voldoende aandacht aan de zaak besteed. De werkzaamheden bestonden uit het bestuderen van het dossier, het voeren van diverse telefoongesprekken met partijen en het laten opstellen en inbrengen van nadere stukken [taxatieverslag]. In de aanloop van de zitting is meermaals door verweerder sub 1 en later ook verweerder sub 2 met klaagster gesproken teneinde het dossier compleet te krijgen en om haar er van bewust te maken dat zij nader bewijs diende aan te leveren. Verweerder heeft klaagster er voorts op gewezen dat de zaak niet erg kansrijk was aangezien er in de eerdere procedure waarschijnlijk fouten zijn gemaakt doordat geen rechtsmiddel is ingesteld waar dit wel nodig was.
4.4 Klachtonderdeel 3
Begin maart 2008 werd duidelijk dat verweerder sub 1 was verhinderd om de zitting van 11 maart 2008 bij te wonen. Klaagster is hiervan tijdig voorafgaand aan de zitting op de hoogte gesteld. Verweerder sub 2, die meer gespecialiseerd is in het bestuursrecht, is ingeschakeld met mededeling daarvan aan en toestemming van klaagster.
Verweerder sub 2
4.5 Verweerder heeft voldoende aandacht aan de zaak besteed. De werkzaamheden bestonden uit het bijwonen van de zitting waaronder het voorbereiden en het voor- en nabespreken van de zitting. Verweerder heeft klaagster nogmaals expliciet ingelicht over het feit dat de zaak niet kansrijk was. Klaagster wenste enkel uit te gaan van haar eigen onderbouwing in haar beroepschrift van 7 november 2007 waarin verweerder geen hand heeft gehad. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de uitspraak ongunstig zou kunnen uitvallen vanwege het procesverloop in het verleden waarbij verweerder niet betrokken is geweest. Op zitting heeft verweerder klaagster ervoor behoed dat zij expliciet duidelijk zou maken dat het café inmiddels in een woonruimte was veranderd.
5. Beoordeling van de klacht
5.1 Ten aanzien van verweerder sub 1
5.2 Klachtonderdeel 1
Voorop staat dat een advocaat bij het aanvaarden van een opdracht de financiële consequenties daarvan met de cliënt dient te bespreken en tevens dient te onderzoeken of de cliënt in aanmerking kan komen voor gefinancierde rechtsbijstand. Uit de brief van verweerder sub 1 van 12 december 2007 blijkt dat met klaagster is gesproken over de mogelijkheid van een toevoeging en dat deze zou worden aangevraagd. Verweerder sub 1 heeft in dit verband aangevoerd dat uit gesprekken met klaagster en het dossier vrij snel bleek dat het geschil een bedrijfsmatig karakter had en klaagster om die reden niet in aanmerking zou komen voor een toevoeging. Daarnaast bleek volgens verweerder uit gesprekken met klaagster dat haar vermogen nog ongeveer gelijk was aan het jaar daarvoor, waarin in een andere procedure een aanvraag toevoeging door verweerder sub 1 was geweigerd vanwege het feit dat klaagster de vermogensgrens overschreed. Verweerder heeft gesteld dat hij dit diverse malen aan klaagster heeft medegedeeld en ook dat zij de kosten voor zijn werkzaamheden zelf zou moeten betalen. Het uurtarief was klaagster nog bekend uit deze eerdere procedure. Klaagster heeft betwist dat haar is medegedeeld dat zij niet voor een toevoeging in aanmerking kwam en deze om die reden niet zou worden aangevraagd.
De raad is allereerst van oordeel dat het op de weg had gelegen van verweerder sub 1 om de door hem gestelde afspraken schriftelijk te bevestigen. Uit het dossier volgt dat klaagster kennelijk wenste dat verweerder sub 1 de zaak in behandeling zou nemen, zelfs al had zij op het moment dat verweerder met zijn werkzaamheden voor haar begon nog geen zekerheid over de vraag of een toevoeging zou worden verleend. Immers, niet blijkt dat zij verweerder heeft verzocht om met de werkzaamheden te wachten totdat de toevoeging zou zijn verleend. Voorts blijkt dat kort daarvoor, in een door verweerder voor klaagster gevoerde procedure, de toevoeging om vermogensrechtelijke redenen was afgewezen, zodat klaagster bekend kon worden verondersteld met het risico dat zij voor de werkzaamheden van verweerder zelf zou moeten betalen. Klaagster heeft hierin evenwel geen reden gezien verweerder te verzoeken met zijn werkzaamheden te wachten totdat over de toevoeging duidelijkheid zou zijn verleend. Nu klaagster het voortzetten van de werkzaamheden door verweerder blijkbaar niet heeft willen laten afhangen van de voorwaarde van het verkrijgen van een toevoeging en achteraf blijkt dat deze ook niet aan haar zou zijn verleend, is de raad van oordeel dat klaagster niet in haar belangen is geschaad of geschaad kon worden. De raad acht dit onderdeel van de klacht dan ook ongegrond.
5.3 Klachtonderdeel 2
De raad stelt voorop dat een advocaat bij het behandelen van de zaak en de daarin te voeren strategie een ruime mate van vrijheid toekomt. In het algemeen is een tuchtrechtelijke maatregel pas geïndiceerd indien komt vast te staan dat de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist heeft opgetreden of geadviseerd en de belangen van de cliënt daardoor zijn of konden worden geschaad. Voorts geldt dat de advocaat een eigen verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de wijze waarop hij de zaak behandeld. De raad zal de klacht beoordelen met inachtneming van deze uitgangspunten.
Klaagster stelt in dit verband dat verweerder sub 1 de standpunten in haar zaak onvoldoende [nader] heeft onderbouwd. Uit het dossier blijkt dat terzake het verzoek van klaagster om planschade in 2005 een rapport is uitgebracht door S. Zowel verweerder sub 1 als verweerder sub 2 stellen dat zij klaagster meerdere keren hebben meegedeeld dat het daartegenover door klaagster gestelde taxatierapport onvoldoende was en dat het feit dat de horeca-activiteiten inmiddels waren beëindigd en het pand inmiddels was omgebouwd tot woonruimte een probleem opleverde bij de verdere onderbouwing van het verzoek. Beide verweerders stellen dat zij bij klaagster hieromtrent geen gehoor vonden en dat deze enkel wenste uit te gaan van haar eigen standpunten in de procedure. Klaagster heeft bevestigd dat er contacten tussen haar en verweerders zijn geweest maar betwist dat de hierboven door verweerder weergegeven inhoud hiervan.
Uit de uitspraak van de rechtbank Roermond d.d. 30 mei 2008 blijkt dat de rechtbank in het door eiseres overgelegde taxatierapport geen rede heeft gezien om te oordelen dat het advies van S, inhoudende dat geen sprake is van planologisch nadeel, onzorgvuldig tot stand zou zijn gekomen.
Verweerder heeft naar zijn zeggen klaagster hiervoor gewaarschuwd en ook voor het feit dat de ingrijpende veranderingen van het pand een goede onderbouwing van haar standpunten in de weg stond.
Niet is gebleken dat verweerder onvoldoende heeft gedaan om klaagster zo goed mogelijk te adviseren of dat hem anderszins een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het enkele feit dat verweerder een ander idee had over de juridische positie van klaagster en de op grond daarvan te volgen strategie, is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Voor zover klaagster verweerder verwijt dat hij haar zaak onvoldoende voortvarend en adequaat heeft behandeld is dit naar het oordeel van de raad dan ook niet terecht. Anders dan klaagster kennelijk meent is verweerder niet verplicht de zaak op de door klaagster voorgestane wijze te behandelen en tot een einde te brengen. Verweerder kan hierover geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De raad acht de klacht op dit onderdeel derhalve eveneens ongegrond.
5.4 Klachtonderdeel 3
Klaagster stelt dat zij pas op de dag van de zitting ermee werd geconfronteerd dat verweerder sub 2 de zitting zou doen. Dit is door beide verweerders betwist. Verweerders hebben in dit verband gesteld dat klaagster tijdig voorafgaand aan de zitting hiervan op de hoogte is gesteld. Nu beide verweerders hieromtrent hetzelfde verklaren acht de raad dit op voorhand niet onaannemelijk. In het geval waarin de lezing van partijen over de feiten uiteen loopt en niet kan worden vastgesteld welke van die klachten het meest aannemelijk is, dient de klacht in beginsel ongegrond te worden verklaard. Voor het oordeel dat verweerders een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt dient immers eerst voldoende vast te staan dat deze verwijtbaar hebben gehandeld. De klacht zal derhalve op dit onderdeel ongegrond worden verklaard.
5.5 Ten aanzien van verweerder sub 2
Uit het dossier, met name gelet op de uitspraak van de rechtbank Roermond, blijkt niet dat verweerder de belangen van klaagster onvoldoende heeft behartigd. Voor zover klaagster verweerder sub 2 verwijt dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de door haar opgestelde pleitnota, kan hem dit niet tuchtrechtelijk worden verweten nu de advocaat een eigen verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van hetgeen hij ter zitting naar voren brengt.
6. Beslissing
De raad verklaart:
De klachten ten aanzien van zowel verweerder sub 1 als verweerder sub 2 op alle onderdelen ongegrond.
Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. P.M. Knaapen, voorzitter en
mrs. R.F.L.M. van Dooren, E.J.P.J.M. Kneepkens, J.J.M. Goumans, J.F.E. Kikken leden,
alsmede mr. A.M.T.A. Verhagen, plaatsvervangend griffier, ter openbare zitting van de raad
d.d. 31 januari 2011.
___________________ ___________________
mr. A.M.T.A. Verhagen mr. P.M. Knaapen
griffier voorzitter
Verzonden op: 29 maart 2011.
Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline. De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hoge van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie maar o tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post. Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132,
4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging. De griffie is gevestigd aan het adres:
Markt 44,
4841 AC Prinsenbeek.
Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax. Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van nadere informatie:
Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 076-5484607.