Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-02-2011

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2993

Zaaknummer

5819

Inhoudsindicatie

Klacht over voortdurende niet beantwoording van een brief, ondanks rappellen. Gegrond. Geen maatregel.

Uitspraak

 

         

18 februari 2011

No. 5819

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

klager

en:

verweerder.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 14 juni 2010, onder nummer H210-2009, aan partijen toegezonden op 15 juni 2010, waarbij een klacht van klager tegen verweerder voor een onderdeel gegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 29 juni 2010 ter griffie van het hof ontvangen. De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 6 juli 2010 ter griffie van het hof ontvangen

2.2 Het hof heeft voorts kennisgenomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager;

- de antwoordmemorie van verweerder;

- een schrijven van klager aan het hof van 13 augustus 2010;

- een brief van klager aan het hof van 27 november 2010, inhoudende een pleitnota.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 17 december 2010, waar partijen zijn verschenen.

3. De klacht

3.1 De klacht luidt als volgt:

 verweerder heeft vier maanden lang niet gereageerd op een vijftal brieven en diverse telefoontjes van klager.

3.2 Ter toelichting van de klacht is door klager het navolgende aangevoerd:

klager heeft verweerder vijf brieven gestuurd en bij herhaling naar het kantoor van verweerder gebeld. Verweerder bleek onbereikbaar. Verweerder is in gebreke gebleven door vier maanden lang niet te reageren op de vele schriftelijke en telefonische verzoeken van klager.

4. De feiten

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

Klager heeft een klacht ingediend bij de Nationale ombudsman over het optreden van het Regionaal politiekorps Brabant Zuid-Oost. Toen de zaak enige tijd liep, heeft klager zich op 27 maart 2009 telefonisch tot verweerder gewend met het verzoek om zijn visie over deze zaak te geven. Vervolgens heeft hij aan verweerder een afschrift van zijn brief aan de Nationale ombudsman gestuurd. De Nationale ombudsman heeft de klachten gegrond verklaard.

5. De beoordeling

5.1 Het hof ziet aanleiding om eerst het beroep van verweerder te behandelen.

Verweerder heeft in hoger beroep zakelijk weergegeven het volgende naar voren gebracht. De klacht had (in haar geheel) ongegrond moeten worden verklaard, omdat de raad aan de feitelijke gang van zaken voorbij is gegaan. Zijn secretaresse heeft aan klager meegedeeld dat indien klager geen reactie zou krijgen van de Ombudsman, hij een afspraak met verweerder zou kunnen maken. Verweerder heeft genoemde rappelbrieven van klager nooit ontvangen. Verder is de opmerking van klager dat de secretaresse tijdens genoemd telefoongesprek met klager zich in negatieve zin (“die” (klager) is aan de lijn) over klager heeft uitgelaten, ongeloofwaardig. De raad is eraan voorbijgegaan dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen en niet enige vergoeding is bedongen. Ten slotte is klager niet in zijn belang geschaad.

5.2 Bij de raad heeft verweerder toegegeven dat er sprake was geweest van een interne communicatiestoornis, waarvoor hij zich verantwoordelijk heeft verklaard. Hiermee doelde hij op een opdracht aan zijn secretaresse om door te geven dat hij niets voor klager kon betekenen. Verweerder heeft eveneens toegegeven dat hij één van de door klager vermelde brieven had ontvangen; de andere brieven bevonden zich volgens zijn verklaring niet in het dossier.

5.3 De raad heeft als vaststaand aangenomen dat verweerder vanaf 27 maart 2009 tot 27 augustus 2009 niet heeft gereageerd op herhaalde verzoeken van klager - te weten brieven van 4 mei 2009, 18 mei 2009, 10 juni 2009 en 3 juli 2009 - en eerst na indiening van de klacht bij de deken aan klager heeft bericht dat hij niets voor klager kon betekenen. De raad heeft deze handelwijze afgekeurd en geoordeeld dat de gestelde communicatiestoornis voor risico van verweerder moet komen.

5.4 Het hof verwerpt het betoog van verweerder in hoger beroep. Verweerder , die ook in hoger beroep niet heeft ontkend dat klager hem (in elk geval) één brief heeft gezonden die onbeantwoord is gebleven,  heeft er geen overtuigende verklaring voor gegeven waarom hij in eerste aanleg heeft erkend dat hij zijn secretaresse had opgedragen om klager te antwoorden, te weten dat hij (zolang de Ombudsman niet had gereageerd) niets voor klager kon betekenen, en dat in dit verband een communicatiestoornis is opgetreden. Het hof houdt klager dan ook aan zijn erkenningen in eerste aanleg. Daarom moet worden geoordeeld dat de klacht terecht gegrond is verklaard, voor zover deze inhoudt dat verweerder klager niet op de hoogte van zijn standpunt heeft gebracht. Door de in hoger beroep herhaalde ontkenning van verweerder dat hij genoemde vervolgbrieven van klager heeft ontvangen, wordt dit – anders dan de raad heeft geoordeeld – niet als vaststaand aangenomen.

5.5. Verweerder heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Als vaststaand moet worden aangenomen dat verweerder jegens klager verplichtingen op zich heeft genomen die hij niet is nagekomen. Met de stelling, dat tussen partijen nog geen contractuele relatie bestond, miskent verweerder dat hij door niet te reageren op het verzoek van klager om rechtsbijstand te kort is geschoten als advocaat, waarop het tuchtrecht toepasselijk is. Dat klager niet in zijn belangen is geschaad, staat, al aangenomen dat dit juist is, evenmin aan tuchtrechtelijke toetsing in de weg.

5.6.  Het beroep van klager tegen de beslissing houdt in dat totaal geen rekening is gehouden met zijn eerder geuite verwijten dat hij is gekleineerd, geïrriteerd en belachelijk gemaakt door verweerder. Blijkbaar verwijst hij hiermee naar eerder gemelde opmerking van de secretaresse, dat “die Jansen” aan de lijn is. Nog daargelaten dat een dergelijke opmerking zonder toelichting, die ontbreekt, en op zichzelf niet klachtwaardig is, heeft verweerder deze uitlating van de secretaresse betwist, zodat van de feitelijke juistheid daarvan niet kan worden uitgegaan. Daarom kan het beroep van klager niet tot vernietiging van de beslissing van de raad leiden.

5.7. Hoewel de grief van verweerder niet kan slagen, is het hof van oordeel dat, gelet op alle omstandigheden van dit geval en eveneens in aanmerking nemende dat het in 5.4. bedoelde onderdeel van de klacht niet is komen vast te staan,  de beslissing van de raad moet worden vernietigd voor zover deze de opgelegde maatregel betreft.  Gelet op alle omstandigheden van dit geval zal oplegging van een maatregel achterwege worden gelaten.

6. De beslissing

Het hof:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch van 14 juni 2010, onder nummer H210-2009, voor zover daarbij de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd;

- bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige.

Aldus gewezen door mr. C.J.J. Van Maanen, voorzitter, mrs. J.S.W. Holtrop, J.P. Balkema, Ch.M.E.M. Paulussen en G.J.L.F Schakenraad, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2011.