Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-08-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1909

Zaaknummer

10-424H

Inhoudsindicatie

Klager werd door verweerder bijgestaan in een letselschadezaak. De inhoud en reikwijdte van een minnelijke regeling in die procedure is door verweerder niet adequaat met klager besproken. Voorts heeft verweerder een verkeerde partij gedagvaard. Klacht gegrond; berisping

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 15 augustus 2011

in de zaak 10-424H

 

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 22 november 2010 binnengekomen klacht van:

de heer

ten deze vertegenwoordigd door

mr.

klager

tegen:

de heer mr.

v e r w e er d e r 

1.   Verloop van de procedure

1.1. Bij brief van 18 november 2010, door de raad ontvangen op 22 november 2010, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 juni 2011 in aanwezigheid van partijen. Klager werd ter zitting bijgestaan door mr. Eblé. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 

1.3. De raad heeft kennisgenomen van de in paragraaf 1.1 bedoelde brief aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 81 met bijlagen, zoals vermeld in de bij de brief van 18 november 2010 genoemde inventarislijst.

2.   De klacht

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij:

a. klager niet naar behoren heeft geïnformeerd over de strekking van de vaststellingsovereenkomst met verzekeraar A. in relatie tot de kosten die verweerder voor de dienstverlening aan klager in rekening zou brengen;

b. in de bodemprocedure inzake de letselschadezaak van klager verzekeraar Z. heeft gedagvaard, terwijl deze vennootschap ten tijde van de dagvaarding als gevolg van een fusie opgehouden was te bestaan;

c. niet, althans niet adequaat, verantwoording heeft afgelegd van hetgeen verweerder ten behoeve van klager op zijn derdengeldrekening heeft ontvangen;

d. heeft geweigerd zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te informeren;

e. zonder overleg en toestemming van klager procedures aanhangig heeft gemaakt.

 

Klager heeft ter zitting klachtonderdeel e. ingetrokken.

3.    Feiten

3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Klager is in 2000 als bestuurder van een auto betrokken geweest bij een aanrijding met een andere personenauto, welke ter zake van wettelijke aansprakelijkheid was verzekerd bij verzekeraar Z. Als gevolg van dit ongeval heeft klager aanmerkelijke materiële en immateriële schade geleden.

3.3 Verweerder heeft in de loop van 2001 de behandeling van klagers letselschadezaak overgenomen van een andere advocaat. In de periode 2001 – 2008 heeft verweerder klager juridisch bijgestaan.

3.4 Verweerder heeft namens klager in 2006 verzekeraar Z. gedagvaard bij de rechtbank Utrecht. Verzekeraar Z. heeft in de conclusie van antwoord onder meer het verweer gevoerd dat klager de verkeerde partij heeft gedagvaard, nu verzekeraar Z. op 7 december 2004 is opgehouden te bestaan door het van kracht worden van een fusie waarbij alle rechten en verplichtingen van verzekeraar Z. zijn overgegaan op verzekeraar A.

3.5 Op 7 januari 2008 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden in de procedure tussen klager en verzekeraar Z. Blijkens het proces-verbaal van die zitting zijn partijen het volgende overeengekomen:

“[verzekeraar A] zal aan [klager] een bedrag betalen van EUR 90.000,-- (negentigduizend euro) voor immateriële schade, buitengerechtelijke kosten en kosten out of pocket.”

3.6 Bij e-mailbericht van 9 januari 2008 heeft verweerder de stand van zaken na de zitting van 7 januari schriftelijk bevestigd (pagina 228-229 dossier). In de maanden februari-maart 2008 hebben klager en verweerder met elkaar gemaild over door verweerder op zijn derdengeldrekening ontvangen bedragen ten behoeve van klager en daarvan gedane betalingen, alsmede over betaling van verweerders verrichtingen (pagina 75 tot en met 83 dossier). In zijn antwoord op de klacht aan de deken, gedaan bij brief van 5 september 2008, heeft verweerder als bijlage meegestuurd een door zijn boekhouding op 19 augustus 2008 gemaakt overzicht van ten behoeve van klager ontvangen en betaalde bedragen en van door verweerder gewerkte uren in klagers zaak (pagina 42 tot en met 74 dossier).

3.7 De rechtbank Utrecht heeft bij vonnis van 26 maart 2008 klager voor het resterende deel van zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard, aangezien verzekeraar Z. als gevolg van de fusie met verzekeraar A. was opgehouden te bestaan.

3.8 Medio 2008 heeft klager de relatie met verweerder beëindigd. Verweerder heeft vervolgens aanspraak gemaakt op betaling van de openstaande declaraties.

4.    Beoordeling van de klacht

4.1 De klachtonderdelen zullen hierna afzonderlijk worden besproken.

Klachtonderdeel a

4.2 De raad heeft de brief van mr. Eblé van 23 juni 2010 aan de deken (p. 260-261 van het dossier) bij haar oordeel over dit klachtonderdeel betrokken. In deze brief heeft mr. Eblé een toelichting op dit klachtonderdeel gegeven, welke toelichting samengevat inhoudt dat verweerder klager onvoldoende heeft geïnformeerd over de inhoud en de gevolgen van de minnelijke regeling. Verweerder heeft klager niet geïnformeerd over het feit dat klager de declaraties van verweerder als gevolg van deze regeling niet (meer) bij de verzekeraar kon indienen. Voorts houdt dit klachtonderdeel volgens mr. Eblé in dat verweerder klager had dienen te informeren over de hoogte van de openstaande declaraties.

4.3 Hoe één en ander feitelijk precies is verlopen en wat tijdens de (schorsing van de) comparitie van partijen exact tussen klager en verweerder is besproken, kan de raad niet vaststellen nu de lezing van partijen daarover uiteen lopen. Voor de beoordeling van dit klachtonderdeel is dat echter niet relevant. De raad is namelijk van oordeel dat het op de weg van verweerder, als advocaat van klager, lag er voor zorg te dragen dat klager vóórdat hij zich ter zitting akkoord verklaarde met de regeling zoals in 3.5 omschreven, begreep wat de inhoud en reikwijdte van de ter zitting te treffen minnelijke regeling was. Daarmee wordt bedoeld dat klager wist welke kosten al voldaan waren, respectievelijk nog voldaan moesten worden, ten laste van het overeen te komen bedrag en hoeveel daarvan ter vrije besteding voor klager zou overblijven. Verweerder is niet in staat geweest aan te tonen dat hij klager juist en volledig heeft geïnformeerd en verweerder kan evenmin aantonen dat hij klager heeft geïnformeerd over (de hoogte van) het nog openstaande bedrag aan declaraties, welk bedrag ook was begrepen in de minnelijke regeling. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat de rechter klager heeft uitgelegd welke posten begrepen waren in het overeen te komen bedrag, maar, wat daar ook van zij, het is verweerders taak als advocaat van klager om een en ander duidelijk aan zijn cliënt uit te leggen en zich ervan te overtuigen dat klager het begrepen had alvorens deze zich akkoord verklaarde. Indien dit niet te realiseren zou zijn geweest in de beschikbare tijd had verweerder ook (pro forma) aanhouding van de comparitie kunnen verzoeken. Gezien de grote belangen van klager en zijn handicap ten gevolge van het ongeval zou dit een redelijk verzoek zijn geweest. Het e-mailbericht van verweerder aan klager van 9 januari 2008 (zie 3.6) geeft evenmin aanknopingspunten voor de veronderstelling dat verweerder voldoende gedaan heeft klager volledig te informeren.

4.4 Het hersenletsel dat klager als gevolg van het ongeval heeft opgelopen, brengt mee dat van verweerder een grote mate van zorgvuldigheid mocht worden verlangd bij het treffen van een minnelijke regeling als de onderhavige. Nu niet is gebleken dat verweerder die betracht heeft acht de raad het tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder deze situatie heeft doen ontstaan.

4.5 Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

Klachtonderdeel b

4.6 Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat verweerder een verkeerde partij heeft gedagvaard, aangezien verzekeraar Z. op het moment van dagvaarden had opgehouden te bestaan. Bij de behandeling van de zaak heeft verweerder derhalve een beroepsfout gemaakt.

4.7 Uit de stukken blijkt voorts dat de wederpartij bij conclusie van antwoord primair het verweer heeft gevoerd dat klager niet ontvankelijk was in zijn vordering, omdat de verkeerde partij was gedagvaard. De raad is van oordeel dat het tot de werkzaamheden van een advocaat behoort om voorafgaand aan het dagvaarden na te gaan of de juiste partij wordt gedagvaard, hetgeen verweerder niet heeft gedaan. Door dit na te laten heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad is voorts van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om naar aanleiding van het niet ontvankelijkheids verweer van verzekeraar Z. direct actie te ondernemen en de fout te herstellen, door bijvoorbeeld alsnog de juiste partij te dagvaarden en om vervolgens voeging van beide zaken te vragen. Ook dit heeft verweerder nagelaten. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

Klachtonderdeel c

4.8 Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de bedragen die verweerder ten behoeve van klager op de derdenrekening van zijn kantoor heeft ontvangen en heeft voldaan.

4.9 Onder verwijzing naar de tussen partijen gevoerde mailwisseling in de maanden februari-maart 2008 (zie pagina 75 tot en met 83 dossier) is de raad van oordeel dat verweerder inadequaat heeft gereageerd op verzoeken van klager of zijn advocaat om opgave te doen van alle via zijn derdenrekening gelopen ontvangsten en uitgaven ten behoeve van klager alsmede van de gedeclareerde en nog te declareren uren van verweerder. De raad leidt hieruit ook af dat kennelijk voordien door verweerder geen overzicht aan klager is verstrekt van de wederpartij ontvangen voorschotbetalingen en de besteding daarvan. Na indiening van de onderhavige klacht heeft klager middels het antwoord van verweerder van 5 september 2008 (zie 3.6) duidelijkheid verkregen over het verloop van deze bedragen op de derdengeldrekening van verweerder. Het heeft echter enige inspanning gevergd om deze informatie te verkijgen. De raad is van oordeel dat van verweerder verwacht had mogen worden dat hij op vragen over bedragen op zijn derdengeldrekening binnen een redelijke termijn had geantwoord. Nu verweerder zulks heeft nagelaten is dit klachtonderdeel gegrond.

Klachtonderdeel d

4.10 Verweerder heeft de aansprakelijkstelling van klager niet (meteen) bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar aangemeld, althans hij heeft onduidelijkheid laten bestaan over de vraag of hij tot melding is overgegaan. Klager mocht naar het ordeel van de raad verwachten dat verweerder zijn verzuim spoedig na ontdekking daarvan bij zijn verzekeraar zou melden.

4.11 Dit klachtonderdeel is gegrond.

5. Maatregel

5.1. De raad is van oordeel dat de maatregel van berisping passend en geboden is. In onderhavige zaak ging het om een groot financieel belang. Gezien de aard van de zaak en het letsel dat klager was overkomen mag van verweerder als advocaat een grote mate van prudentie worden verwacht die onvoldoende door hem in acht is genomen.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in al haar onderdelen gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van berisping.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. S.M. Gaasbeek-Wielinga, mr. L.D.H. Hamer, mr. J.M. van de Laar, mr. M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. H.J. Delhaas als griffier

en uitgesproken ter openbare zitting van 15 augustus 2011.

 

voorzitter           griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 15 augustus 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep

zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van

de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 - 548 4607.