Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-03-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1427

Zaaknummer

10-358H

Inhoudsindicatie

Betreft dekenbezwaar met betrekking tot optreden in strafzaak. Verweerder wordt verweten dat hij een getuige van het Openbaar Ministerie heeft benaderd in strijd met gedragsregel 16 lid 2 en deze getuige heeft geïnstrueerd een eerder afgelegde verklaring in te trekken. Het dekenbezwaar is ongegrond.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 7 maart 2011

in de zaak 10-358H

________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het op 30 september 2010 binnengekomen dekenbezwaar van

De heer S.H.J.M. Linthorst

Deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Haarlem

Postbus 5495

2000 GL Haarlem

tegen

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 30 september 2010, bij de raad binnengekomen op 1 oktober 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem het dekenbezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1. bedoelde brief van de deken aan de raad en van de in die brief genoemde stukken, genummerd 1 t/m 10.

2. Het dekenbezwaar

2.1 Het dekenbezwaar houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij:

(1) een getuige à charge (hierna aangeduid als: R), die een belastende verklaring tegen de cliënt van verweerder (hierna aangeduid als: B) bij de politie had afgelegd, buiten het Openbaar Ministerie heeft benaderd met het verzoek een ontlastende verklaring af te leggen; en

(2) R niet heeft geattendeerd op de risico’s van het intrekken van een eerdere verklaring.

2.2 Ter zitting heeft de plaatsvervangend deken betoogd dat het handelen van verweerder weliswaar niet strijdig is met gedragsregel 16 lid 2 maar dat verweerder nog immer niet zou hebben gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

3 Feiten

3.1 Voor de beoordeling van het dekenbezwaar kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Verweerder stond B bij die was aangehouden in verband met verdenking op drugsbezit. R had een belastende verklaring afgelegd tegen B. B heeft verweerder verteld dat R contact met verweerder zou opnemen omdat R zijn eerder afgelegde verklaring zou willen intrekken. Uit geautomatiseerde telefoonnotities van een in opdracht van verweerder werkzame telefoondienst blijkt dat verweerder meerdere keren is gebeld door R met het verzoek om R terug te bellen. Verweerder heeft R vervolgens teruggebeld en hem de datum en de tijd van de strafzitting tegen B medegedeeld en hem medegedeeld dat hij alsdan als getuige gehoord zou kunnen worden.

3.3 Per fax van 28 augustus 2009 heeft verweerder aan de Politierechter het volgende geschreven:

“In opgemelde procedure zal op 4 september 2009 te 16.10 uur ten aanzien van mijn cliënt, de heer [B], het onderzoek ter zitting door de politierechter plaatsvinden. Dan zal ook de heer [R] aanwezig zijn. In het belang van de verdediging acht ik het gewenst dat de heer [R] dan als getuige gehoord zal worden. Mijn verzoek is om dat toe te staan.”

3.4 Een kopie van dit faxbericht is door verweerder gelijktijdig aan de Officier van Justitie gestuurd.

3.5 Op de zitting van 4 september 2009 heeft R een ontlastende verklaring afgelegd. Omdat de Officier van Justitie hieraan geen geloof hechtte, heeft hij de rechtbank verzocht een proces-verbaal op te maken van meineed.

3.6 Op 7 september 2009 heeft R het volgende verklaard:

“Ik heb inderdaad op 4 september 2009 te Amsterdam als getuige in de strafzaak tegen [B] onder ede gelogen tegen de rechter. De advocaat van [B] had mij gevraagd een verklaring af te leggen. U vraagt mij wat de advocaat mij precies heeft gevraagd. Hij belde mij en vroeg of ik een verklaring wilde afleggen. Hij heeft mij niet gezegd wat ik moest zeggen, alleen of ik wilde komen. Nu de raadsvrouw mij tijdens het dicteren nogmaals vraagt wat die advocaat heeft gevraagd zeg ik: hij vroeg mij om die verklaring die ik bij de politie had afgelegd terug te halen, in opdracht van [B]. Ik ken [B] al tien tot twintig jaar. Hij is een goede kennis van me. U vraagt mij wat de reden was om in strijd met de waarheid een verklaring af te leggen. Ik had eigenlijk geen reden. Misschien was het om [B] te helpen. Ik had niet gedacht dat het allemaal zo uit de hand zou lopen. Ik ken de wet niet. Ik wist niet dat hieraan zo zwaar werd getild. U zegt mij dat dit wel degelijk als een ernstig misdrijf geldt en dat u uit de oriëntatiepunten is gebleken dat de officier van justitie naar alle waarschijnlijkheid een gevangenisstraf van twaalf weken zal gaan eisen.”

4. Beoordeling

 Onderdeel (1) van het bezwaar

4.1 De raad is, met verweerder, van oordeel dat het benaderen van R niet strijdig was met gedragsregel 16 lid 2, nu R geen getuige was die door het Openbaar Ministerie was opgeroepen of gedagvaard. Het feit dat R tegenover de politie een voor de cliënt van verweerder belastende verklaring had afgelegd die in het strafdossier zat maakt dit niet anders, want genoemde gedragsregel dient naar het oordeel van de raad restrictief te worden uitgelegd. Het stond verweerder daarom in beginsel vrij om in het kader van de verdediging van zijn cliënt contact op te nemen met R.

2.3 Het oordeel van de deken dat het handelen van verweerder, indien niet strijdig met gedragsregel 16 lid 2, toch gekwalificeerd moet worden als een handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, deelt de raad niet. Immers, naast het feit dat een (straf)advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt en het tuchtrecht er niet toe dient om deze vrijheid van de advocaat te beknotten, geldt dat (i) vast is komen te staan dat verweerder niet eigener beweging contact heeft opgenomen met R en (ii) verweerder zowel de politierechter als de Officier van Justitie op voorhand heeft geïnformeerd dat hij R als getuige zou willen horen, hetgeen is gebleken uit door verweerder ter zitting overgelegde faxberichten.

4.2 Ten aanzien het bezwaar van de deken dat verweerder R zou hebben verzocht een ontlastende verklaring af te leggen, oordeelt de raad als volgt. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij R zou hebben geïnstrueerd om zijn eerder afgelegde verklaring in te trekken. Verweerder heeft ook de juistheid van de op 7 september 2009 door R afgelegde verklaring betwist en verder verklaard dat hij R uitsluitend heeft verteld wat de datum, tijdstip en locatie was van de zitting waar zijn cliënt moest verschijnen zodat R aldaar als getuige kon worden gehoord. Uit de door verweerder overgelegde telefoonnotities blijkt dat het initiatief van het contact tussen verweerder en R niet bij verweerder lag hetgeen steun biedt voor de gemotiveerde betwisting van verweerder. Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft de deken ter onderbouwing van het dekenbezwaar alleen gewezen op de verklaring van R. Naar het oordeel van de raad is echter vast komen te staan dat de verklaringen van R, gezien de tegen hem gerezen verdenking van meineed, met de nodige scepsis dienen te worden gelezen. Daarnaast heeft de deken geen andere concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die het dekenbezwaar op dit onderdeel onderbouwen en deze blijken ook niet uit het dossier. De raad is daarom van oordeel dat geenszins is komen vast te staan dat verweerder R heeft verzocht een ontlastende verklaring af te leggen.

4.3 Dit onderdeel van het bezwaar is derhalve ongegrond.

Onderdeel (2) van het bezwaar

4.4 Het is niet de verantwoordelijkheid van verweerder om R te wijzen op de eventuele risico’s van het intrekken van een verklaring te meer nu - zoals verweerder zelf terecht opmerkt - de rechter hem hierop dient te wijzen. Dit onderdeel van het bezwaar is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het dekenbezwaar in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 7 maart 2011 door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, H. Dulack, A. de Groot, D.J.S. Voorhoeve, met bijstand van mr. W.A. Westenbroek als griffier.

 

Voorzitter       Griffier

Deze beslissing is in afschrift op 7 maart 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Haarlem

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 – 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d. Telefonische informatie

 076 – 548 4607