Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-03-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1433

Zaaknummer

10-315A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Onjuiste taakbehartiging. Verzet ongegrond.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 15 maart 2011

in de zaak 10-315A

_________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad op de klacht van:

Mevrouw

k l a a g s t e r

tegen:

De heer

v e r w e e r d e r

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 26 augustus 2010, door de raad ontvangen op 27 augustus 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement ¬¬Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 13 september 2010 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 13 september 2010 aan klaagster is verzonden.

1.3 Bij brief van 20 september 2010, door de raad ontvangen op 21 september 2010, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van 5 januari 2011 in aanwezigheid van partijen, klaagster vergezeld van de heer Schouten van de Stichting Ombudsman en verweerder vergezeld van zijn raadsman, mr. R.A.C.G. Martens, advocaat te Amsterdam. 

 

1.5 Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennis genomen van:

(a) de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter waarvan verzet en van de

stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

(b) het verzet van klaagster bij brief van 20 september 2010;

(c) de nagekomen brief van klaagster van 20 december 2010 met bijlagen.

2. Klacht; verzet

2.1 Verweerder wordt verweten dat hij in de voor klaagster gevoerde procedures relevante stukken niet heeft overgelegd. Ook zou hij een geluidsopname van een telefoongesprek ten onrechte niet in het geding hebben gebracht. Voorts zou verweerder buiten klaagsters medeweten contact hebben onderhouden met derden en aan hun opmerkingen meer waarde hebben gehecht dan aan de van klaagster verkregen informatie. Door het achterhouden van relevante gegevens zouden de procedures zijn vertraagd. Tevens zou verweerder onvoldoende aan klaagster hebben uitgelegd wat de rol is geweest van mr. T die blijkens het arrest van het hof als haar advocaat heeft te gelden. Daarnaast zou verweerder onvoldoende hebben gereageerd op haar post en telefonische mededelingen. Toezeggingen om terug te bellen zouden niet zijn nagekomen. Tenslotte zou verweerder klaagster hebben verteld dat zij nooit meer een advocaat zou kunnen vinden als zij een klacht tegen verweerder zou indienen. Aldus heeft verweerder in de ogen van klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar in de zin van artikel 46 Advocatenwet gehandeld.

2.2 Het verzet houdt zakelijk weergegeven in dat de plaatsvervangend voorzitter ten onrechte de klacht kennelijk ongegrond heeft verklaard en daarbij heeft miskend dat klaagster haar klacht heeft ingediend op advies van iemand bij het gerechtshof in Den Haag die het dossier goed kende en gezegd had dat de zaak geen dan wel weinig onderbouwing heeft gehad en daardoor was afgewezen. Klaagster zou van die persoon de raad hebben gekregen de beide advocaten die bij de zaak betrokken waren geweest, bij de deken aan te klagen en te vragen om een goede advocaat die de zaak opnieuw moest indienen met een goede onderbouwing.

3. Feiten

Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Tussen klaagster enerzijds en de Staat der Nederlanden en de gemeente Ede anderzijds was een civiel geschil aanhangig dat in eerste aanleg door klaagster is verloren. De dagvaarding in hoger beroep is in 1993 uitgebracht. Er is lange tijd niet van grieven gediend.

3.2 Verweerder staat klaagster in dat geschil bij sinds 2004. Klaagster verzocht verweerder de procedure voort te zetten. Bij arrest van 20 april 2009 is het vonnis in eerste aanleg bekrachtigd. Klaagster is in de kosten van het hoger beroep veroordeeld. Cassatieberoep is zekerheidshalve aangetekend, maar daarvan is afgezien na een negatief cassatieadvies.

3.3 Verweerder heeft klaagster ook bijgestaan in een procedure tegen de heer C.

4. Beoordeling van het verzet

4.1 Vastgesteld wordt dat klaagster zich beklaagt over haar eigen advocaat. Een advocaat heeft voor het door hem te voeren beleid een ruime vrijheid. Tuchtrechtelijke maatregelen zijn daarbij eerst aan de orde als de advocaat bij de behandeling van de hem toevertrouwde zaken kennelijk onjuist optreedt en/of adviseert en de belangen van de cliënt daardoor (kunnen) worden geschaad. Daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken. De verwijten die klaagster verweerder meent te moeten maken worden, tegenover de door verweerder terzake gegeven uitleg, door klaagster niet, althans niet toereikend onderbouwd dan wel aannemelijk gemaakt. Dat verweerder bij zijn optreden klaagsters belangen niet in voldoende mate zou hebben behartigd dan wel haar op enige andere wijze onvoldoende zou hebben bijgestaan, valt uit de stukken niet op te maken. Die stukken leiden veeleer tot een tegengesteld oordeel. Evenmin is komen vast te staan dat verweerder klaagster zou hebben verteld dat zij nooit meer een advocaat zou kunnen vinden als zij een klacht tegen verweerder zou indienen.

4.2 Mr. T. was ten tijde van het instellen van hoger beroep niet klaagsters advocaat, maar verweerders procureur. Een procureur placht slechts zorg te dragen voor het contact met het Hof, zonder zich inhoudelijk met de zaak te bemoeien. Krachtens het toen nog geldende recht was inschakeling van een procureur verplicht als bij een gerecht buiten het eigen arrondissement werd geprocedeerd. Na de afschaffing van dit verplichte procuraat is mr. T blijven optreden als (proces) advocaat, die, zoals voorheen de procureur, zich niet inhoudelijk met de procedure bemoeide maar alleen voor het contact met het Hof zorgdroeg. Een en ander heeft verweerder bij brief van 21 september 2009 afdoende aan klaagster toegelicht. Die toelichting was, anders dan klaagster kennelijk nog steeds meent, inhoudelijk juist.

 

4.3 Met de plaatsvervangend voorzitter is de raad derhalve van oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is en geen plaats is voor nader onderzoek naar de klacht. Het verzet van klaagster tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter dat geen nieuwe gezichtspunten oplevert, moet dan ook ongegrond worden verklaard.

BESLISSING:

de raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door Mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. L.D.H. Hamer, J.H.P. Smeets, D.J.S. Voorhoeve, M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. M.J.J. de Bontridder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 maart 2011.

 

 

voorzitter      griffier

Deze beslissing is in afschrift op 15 maart 2010 per aangete¬kende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het hof van discipli¬ne worden ingesteld.

* * * * *