Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-11-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA2127

Zaaknummer

R. 2826/07.40

Inhoudsindicatie

Klacht als uitvloeisel van conflicten bij uiteengaan van compagnons. Klager maakt zijn ex-compagnons in de klacht verwijten terzake van onder andere onjuiste publiciteitsuitingen, bedrijfsvoering en handelen in strijd met de Boekhoudverordening, waaronder het laten boeken van privébestedingen in de kantooradministratie. Als uitvloeisel van het conflict heeft de FIOD een onderzoek ingesteld en is tegen verweerders strafrechtelijke vervolging ingesteld. Klacht door de plv. voorzitter in 2007 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Verzet in 2007 ontvankelijk verklaard, waarbij de zaak is aangehouden voor nader onderzoek door de deken. De klachtonderdelen betreffende niet-naleving van de Boekhoudverordening en het ten onrechte boeken van privé-uitgaven als zakelijke kosten worden gegrond verklaard. De overige klachten, die zijn terug te voeren op geschillen tussen compagnons in een advocatenmaatschap, die uiteen gaan, vallen in beginsel niet onder het bereik van het tuchtrecht. In deze klachten is klager kennelijk niet-ontvankelijk.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

De Raad legt geen maatregel op daar in een gelijktijdige uitspraak naar aanleiding van een klacht van de deken voor dezelfde feiten, naast andere feiten, een maatregel wordt opgelegd.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 NB. Zaak hangt samen met R.3735/11.37.

Uitspraak

 

PROCEDUREVERLOOP

1.1 De Raad verwijst naar het procedureverloop zoals het is vermeld in de beslissing van 9 juli 2007.

1.2 Tegen de beslissing van 9 juli 2007 heeft klager hoger beroep ingesteld. Het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 10 september 2007 het hoger beroep afgewezen.

1.3 De deken heeft vanaf 16 november 2007 het door de Raad in de beslissing van 9 juli 2007 bevolen onderzoek aangepakt. De deken heeft klager in de gelegenheid gesteld het klachtonderdeel inzake handelen in strijd met de Boekhoudverordening verder te onderbouwen alsmede de deken te informeren over een door de FIOD ondernomen actie en de uitkomst daarvan.

1.4 Bij brief van 2 mei 2008 aan de waarnemend deken heeft klager zich nader uitgelaten over de inhoud van de klacht.

1.5 Bij brief van 30 november 2010 heeft de deken aan de Raad verslag uitgebracht. De deken deelde daarbij onder meer mee dat de Raad van Toezicht besloten had zelfstandig een dekenklacht tegen verweerders in te dienen. De deken wenste daartoe het inmiddels aangevangen strafrechtelijk onderzoek af te wachten en verzocht de voortzetting van de behandeling van de onderhavige klachtzaak aan te houden.

1.6 Op 14 juni 2011 heeft de deken ambtshalve bij de Raad een klacht tegen verweerders ingediend. Bij deze is bij de Raad bekend onder nummer R. 3735/11.137.

1.7 Bij brief van 5 oktober 2011 heeft klager aan de Raad onder andere meegedeeld:

“…Voor zover de klachten van de deken mijn klachten overlappen, behoeven wat mij betreft deze niet ook nog eens tijdens de behandeling van mijn klachten aan de orde te komen.

Voor zover mijn klachten zijn gericht op het waarheidsgehalte van de publicaties, hoeven deze wat mij betreft eveneens niet te worden behandeld.”

1.8 De Raad heeft, in de samenstelling zoals is vermeld aan het slot van deze beslissing, kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.9 De behandeling van het verzet heeft opnieuw plaatsgevonden ter openbare zitting van 10 oktober 2011, alwaar klager is verschenen, alsmede verweerders, vergezeld van mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt. Klager en mr. Von Schmidt auf Altenstadt hebben pleitnotities overgelegd.

1.10 Naar aanleiding van een verzoek van de Raad hebben verweerders na de zitting de hiervoor sub 1.4 vermelde brief van klager van 2 mei 2008, gericht aan de waarnemend deken, overgelegd. Deze brief, die klager had gestuurd in het kader van de behandeling van de onderhavige klacht, ontbrak in het dossier van de Raad. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid op de overlegging van de brief te reageren.

 

FEITEN

2.1 De Raad verwijst naar de feiten die zijn vermeld in de tussenbeslissing van 9 juli 2007.

2.2 Nadat de tussenbeslissing was gewezen hebben zich de volgende feiten voorgedaan.

2.3 Op 6 maart 2009 heeft een doorzoeking plaatsgevonden ten kantore van Y Advocaten.

De doorzoeking vond plaats in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen verweerders.

2.4 Op 11 juni 2009 hebben verweerders, vergezeld van hun toenmalige gemachtigde, een gesprek gevoerd met leden van de Raad van Toezicht, onder wie de ambtsvoorganger van klager. Van het gesprek is een verslag opgemaakt.

2.5 In het gesprek van 11 juni 2009 hebben verweerders meegedeeld dat een correctie had plaatsgevonden in de boekhouding van Y Advocaten van ongeveer € 45.000,--. Ten onrechte waren facturen in de boekhouding van Y Advocaten opgenomen als zouden die facturen betrekking hebben op zakelijke, aan het functioneren van Y Advocaten gerelateerde kosten. Verweerders deelden mee dat het in feite privé-uitgaven van henzelf betrof. Verweerders bevestigden dat de accountant van Y Advocaten een samenstellingsopdracht had. Verweerders deelden mee dat de belangrijkste oorzaak van de (onterechte) boekingen slordigheid was, maar dat ook een aantal evidente missers was geconstateerd.

2.6 In november 2009 is het onderzoek van de FIOD afgerond.

2.7 Verweerders zijn door de Officier van Justitie gedagvaard tegen de zitting van 14 januari 2011 van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank

’s-Gravenhage. De strafzaken zijn nog aanhangig.

 

KLACHT EN VERZET

3.1 Ter zake van de klachtomschrijving verwijst de Raad naar de beslissing van de voorzitter van 30 maart 2007.

3.2 Terzake van de gronden voor het verzet verwijst de Raad naar de tussenbeslissing van 9 juli 2007 en naar de aan het verzet ten grondslag liggende brief van klager van 16 april 2007.

3.3 Naar het oordeel van de Raad behelst klagers brief van 2 mei 2008, anders dan de raadsman van verweerders ter zitting heeft betoogd, geen intrekking van bepaalde klachtonderdelen.

Bij brief van 5 oktober 2011 heeft klager de klachtonderdelen c, n, o en p ingetrokken.

 

VERWEER

4. Verweerders hebben zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1 In de tussenbeslissing heeft de Raad geoordeeld dat het verzet ontvankelijk is. De Raad heeft de behandeling en beslissing aangehouden.

Thans zal de Raad de na klagers brief van 5 oktober 2011 resterende klachtonderdelen beoordelen.

Klagers brief van 2 mei 2008 behelst, anders dan verweerders ter zitting hebben betoogd, geen intrekking van bepaalde klachtonderdelen.

Klachtonderdelen a, b, g, h, i, j, k, l en m

5.2 Met de voorzitter van de Raad is de Raad van oordeel dat geschillen tussen compagnons in een advocatenmaatschap, die uiteen gaan, in beginsel niet onder het bereik van het tuchtrecht vallen.

Een uitzondering kan zich voordoen indien blijkt van handelen of nalaten van een advocaat/compagnon dat voldoende aanknopingspunten heeft met de praktijkuitoefening en waardoor het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsuitoefening wordt geschaad.

Voorts is van belang dat geschillen van civielrechtelijke aard niet onder het bereik van het tuchtrecht vallen.

5.3 Op grond van het vermelde uitgangspunt is de Raad van oordeel dat de klachtonderdelen a, b, g, h, i, j, k, l en m in beginsel niet ter beoordeling van de tuchtrechter staan.

Een uitzonderingssituatie zoals hiervoor bedoeld doet zich bij geen van deze klachtonderdelen voor.

De Raad verenigt zich in zoverre met het oordeel van de plaatsvervangend voorzitter over deze klachtonderdelen.

5.4 De Raad is dan ook van oordeel dat klager in de hier aan de orde zijnde klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk is.

Klachtonderdelen d, e en f

5.5 Gezien de samenhang tussen deze klachtonderdelen zal de Raad deze gezamenlijk behandelen.

5.6 Blijkens de stukken is komen vast te staan dat verweerders voor substantiële bedragen privé-uitgaven hebben geboekt ten laste van het kantoor. Daartoe hebben zij bewerkstelligd dat leveranciers van diensten of goederen rekeningen ten name van het kantoor hebben gesteld.

Verweerders hebben erkend dat zij uitgaven met een privékarakter hebben geboekt als zakelijke kosten. Ook hebben zij erkend dat zij de norm van artikel 46 van de Advocatenwet hebben overschreden.

5.7 Verweerders hebben aangevoerd dat zij jegens klager niet klachtwaardig hebben gehandeld. Zij stellen daartoe dat klager geen belang heeft bij deze klachtonderdelen, nu de deken in het algemeen belang een ambtshalve klacht over dit handelen bij de Raad heeft ingediend.

Verweerders hebben voorts aangevoerd dat verweerder geen belang heeft omdat hij sedert 1 januari 2001 een vast winstaandeel genoot.

5.8 De Raad volgt verweerders niet in dit verweer. Verweerders zien eraan voorbij dat de boekhouding waarin zij onregelmatigheden hebben gepleegd ook de boekhouding van klager was. Klager kan niet ontzegd worden een belang te hebben bij een boekhouding van zijn kantoor die de rechten en verplichtingen van het kantoor zelve juist weergeeft.

Klager is, ongeacht of hij een vast winstaandeel had of niet, voorts jegens de fiscale autoriteiten aansprakelijk voor het hebben van een boekhouding waarin geen ongeoorloofde boekingen voorkomen. De jaarstukken liggen ten grondslag aan de belastingaangiften van klager.

5.9 Naar aanleiding van de ambtshalve klacht van de deken, genoemd onder nummer 1.6, heeft de Raad geoordeeld over de feiten die klager aan de klachtonderdelen d, e en f ten grondslag heeft gelegd.

De Raad neemt dat oordeel, dat als volgt luidt, hier over:

Klachtonderdeel a

5.2 Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de advocaten ingevolge artikel 46 van de Advocatenwet aan de tuchtrechtspraak onderworpen zijn terzake van onder meer handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

5.3 Vaststaat dat verweerders gedurende de boekjaren 2004 en 2005 privébestedingen hebben gedaan, welke in de boekhouding van hun maatschap zijn opgenomen als uitgaven van het kantoor. Daartoe hebben verweerders bewerkstelligd dat de facturen voor de betrokken bestedingen werden geadresseerd aan het kantoor.

Verweerders hebben dit erkend en hebben daarbij aangegeven dat het gaat om gedragingen in hun hoedanigheid van omzetbelasting- en vennootschapsbelastingplichtige ondernemer om de privébestedingen fiscaal gunstig te bekostigen.

5.4 Verweerders hebben de privébestedingen doen verwerken in de administratie van hun advocatenpraktijk, zodat deze gedragingen in zodanige mate betrekking hebben op de praktijkuitoefening dat de tuchtrechter bevoegd is deze te beoordelen.

5.5 Verweerders hebben bestreden dat op hun handelen een strafrechtelijke kwalificatie als valsheid in geschrift van toepassing is. Zij hebben gesteld dat zij bij de strafrechter onder meer het standpunt zullen innemen dat geen sprake is van valsheid in geschrift in strafrechtelijke zin.

Dit neemt niet weg dat verweerders, zoals zij hebben erkend, in tuchtrechtelijke zin laakbaar hebben gehandeld door zoals voormeld privébestedingen ten laste van de advocatenpraktijk te laten boeken.

Aldus doende hebben verweerders niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt, hetgeen meebrengt dat dit klachtonderdeel gegrond is.

(…)

Klachtonderdeel c

5.17 De Raad stelt voorop dat in de jaren 2004 en 2005, waarin de gewraakte privéboekingen hebben plaatsgevonden, de Boekhoudverordening 1998 van toepassing was. De in de klacht genoemde Vafi is pas later in werking getreden en is hier derhalve niet van toepassing.

5.18 Zoals hiervoor is overwogen, hebben verweerders, teneinde privébestedingen door “kantoor” te laten bekostigen, bewerkstelligd dat facturen voor privébestedingen ten name van het kantoor werden gesteld.

Ook hebben zij in het kader van het dekenonderzoek naar de klacht van mr. X doen meedelen dat privé-uitgaven steeds in rekening-courant werden verwerkt. Later is gebleken dat de privé-uitgaven niet in rekening-courant werden verwerkt.

5.19 Op grond van artikel 2 van de Boekhoudverordening 1998 was de advocaat verplicht ten aanzien van zijn praktijk een administratie op zodanige wijze te voeren dat te allen tijde de rechten en verplichtingen konden worden vastgesteld.

Uit het voorgaande volgt dat in de boekhouding van het kantoor facturen werden opgenomen die ten onrechte aan het kantoor geadresseerd waren, terwijl bovendien, anders dan verweerders hebben doen stellen, geen sprake was van doorbelasting van privé-uitgaven in rekening-courant. Daardoor gaven de cijfers in de betrokken jaren een misleidend beeld van de werkelijke verplichtingen van het advocatenkantoor.

Verweerders hebben dan ook gehandeld in strijd met de Boekhoudverordening 1998.

Klachtonderdeel c is gegrond.

5.10 Het voorgaande brengt mee dat de klachtonderdelen d, e en f gegrond zijn.

5.11 Ten aanzien van het jegens verweerder A. afzonderlijk geuite verwijt dat hij over de ontstane situatie een e-mail heeft gezonden aan de echtgenote van klager, oordeelt de Raad als volgt.

5.12 In het algemeen is het niet zonder meer tuchtrechtelijk laakbaar indien, in een situatie als de onderhavige waarin ex-compagnons een conflict met elkaar hebben, bepaalde gebeurtenissen aan de partner van een ex-compagnon worden voorgelegd.

5.13 In casu gaat het om een e-mail waarin verweerder A. zich in vergaande en krachtige bewoordingen over vermeende gedragingen van klager uitlaat. Klager zou de boekhouding hebben gestolen, hij zou back-ups van het computersysteem hebben ontvreemd, hij zou hebben gezegd dat hij verweerders fysiek letsel wilde bezorgen, hebben gedreigd met een knokploeg, en dergelijke mededelingen en kwalificaties meer.

5.14 De Raad merkt op dat, nadat klager in de correspondentie met de deken verweerder had uitgedaagd van zijn stellingen bewijs te leveren, verweerder A. dat niet heeft aangedragen.

5.15 Verweerder A. heeft de e-mail niet gezonden aan het privé mailadres van de echtgenote van klager, maar aan het mailadres op haar werk, een ministerie.

5.16 De Raad is van oordeel dat verweerder A. door dit laatste de grens van het tuchtrechtelijk toelaatbare heeft overschreden. Verweerder A. heeft door de verzending aan het werk van de echtgenote, hetgeen niet noodzakelijk was om haar te bereiken, de reële kans gecreëerd dat de goede naam van klager bij derden die geenszins bij het conflict betrokken waren, zou worden aangetast.

Aldus doende heeft verweerder A. verwijtbaar onzorgvuldig jegens klager gehandeld.

Dit klachtonderdeel is jegens verweerder A. gegrond.

 

MAATREGEL

6.1 Zoals hiervoor is vermeld oordeelt de Raad naar aanleiding van de ambtshalve klacht van de deken over het feitencomplex, bestaande uit – kort gezegd – het ten onrechte boeken van privé-uitgaven als zakelijke kosten. De Raad legt in die zaak, waarin tegelijk met de onderhavige zaak uitspraak wordt gedaan, aan elk van verweerders een maatregel op.

Om die reden zal de Raad in de onderhavige klachtzaak de klachtonderdelen d, e en f gegrond verklaren zonder daarvoor opnieuw een maatregel op te leggen.

6.2 Ten aanzien van verweerder A. is de Raad van oordeel dat de begane overtreding de hierna vermelde maatregel rechtvaardigt.

 

BESLISSING

7.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 verklaart de klachtonderdelen d, e en f jegens elk van verweerders gegrond;

 verklaart het klachtonderdeel terzake van de verzending van een e-mail aan de echtgenote van klager jegens verweerder A. gegrond en legt hem als maatregel op een enkele waarschuwing;

 verklaart klager in de overige klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. W.P. Brussaard mr. L.P.M. Eenens, mr, P.C.M. van Schijndel en mr. A.J.N. van Stigt, leden, in aanwezigheid

 

van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 21 november 2011.

 

 

griffier          voorzitter