Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-05-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1680

Zaaknummer

10-326A

Inhoudsindicatie

 Klachten tegen eigen advocaat in echtscheidingskwestie met zakelijke verwevenheid tussen echtgenoten over onvoldoende voortvarende bijstand, besprekingen in het Hilton Hotel en specificatie van declaraties.

Inhoudsindicatie

Alle klachten gegrond.

Inhoudsindicatie

Mede op grond van eerdere tuchtrechtelijke maatregelen tegen verweerster maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand opgelegd.

Uitspraak

 RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

 

   BESLISSING d.d. 24 mei 2011

in de zaak 10-326A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw

k l a a g s t e r

tegen:

Mevrouw mr.

v e r w e e r s t e r

Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 26 augustus 2010, door de raad ontvangen op 27 augustus 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 15 maart 2011 in aanwezigheid van klaagster. Verweerster was niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door mr. J. de Wit, advocaat te Amsterdam. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 tot en met 11 genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst. Voorts heeft de raad kennis genomen van de ter zitting door klaagster overgelegde voorschotnota’s van 20 juni 2008.

De klacht

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat:

1. verweerster onvoldoende bijstand aan klaagster heeft verleend;

2. verweerster afspraken die met de wederpartij werden gemaakt niet schriftelijk vastlegde;

3. verweerster besprekingen met klaagster, en een bespreking waarbij ook de wederpartij en diens raadsman aanwezig waren, op het laatste moment verplaatste naar het terras of de bar van het Hilton Hotel; en

4. verweerster bij de aanvang van de werkzaamheden heeft gemeld dat specificatie van declaraties zou leiden tot hogere declaraties en klaagster op grond daarvan heeft afgezien van specificatie, dat verweerster een later verzoek om declaraties te specificeren onbeantwoord heeft gelaten en de door klaagster betaalde voorschotnota’s pas na bemoeienis van klaagsters opvolgend advocaat heeft terugbetaald.

2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerster volgens klaagster de norm, zoals vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet, geschonden.

De feiten

3.1 Voor de beoordeling van klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Klaagster heeft zich in juni 2008 tot verweerster gewend met het verzoek haar bij te staan in een echtscheiding. Klaagster had op dat moment ook een zakelijke verhouding met haar toenmalige echtgenoot omdat zij beiden als vennoot actief waren in een vennootschap onder firma.

3.3 Verweerster heeft aan klaagster op 20 juni 2008 twee voorschotnota’s verzonden. De eerste voorschotnota betrof een bedrag van € 5.000,-- excl. 6% kantoorkosten en 19% BTW en had als omschrijving “honorarium inzake voorbereiding en begeleiding terzake uw echtscheiding”. De tweede voorschotnota betrof een bedrag van € 2.000,--excl. 6% kantoorkosten en 19% BTW en had betrekking op “honorarium inzake voorbereiding en begeleiding terzake uw kort geding”. Klaagster heeft deze nota’s voldaan.

3.4 Verweerster heeft bovendien aan klaagster op 18 augustus 2008 een declaratie verstuurd voor een bedrag van € 5.000,-- excl. kantoorkosten en BTW betreffende “declaratie juli 2008 met betrekking tot de werkzaamheden ten behoeve van kort geding (dagvaarding) + werkzaamheden inzake echtscheiding + onderhandelingen”. Op 13 oktober 2008 heeft verweerster aan klaagster een declaratie verzonden voor een bedrag van € 1.800,-- excl. kantoorkosten en BTW betreffende “honorarium inzake de voor u verrichtte werkzaamheden over de maanden augustus en september 2008”. Deze declaraties bevatten geen verrekening met de in 3.3 genoemde voorschotnota’s. Klaagster heeft de declaraties voldaan. Klaagster heeft verweerster bij brief van 5 oktober 2009 om specificatie van de declaraties verzocht, aan welk verzoek verweerster niet heeft voldaan.

3.5 Verweerster en klaagster hebben in de periode juni 2008 tot en met maart 2009 tien besprekingen van tenminste een uur gehad. Op instigatie van verweerster zijn zeker drie van deze besprekingen gevoerd in de bar en op het terras van het Hilton Hotel in Amsterdam. Één van die besprekingen was een gesprek met de toenmalige echtgenoot van klaagster en diens advocaat.

3.6 Verweerster heeft geen kort geding voor klaagster gevoerd en ook geen (concept) kort geding dagvaarding opgesteld. Ter zitting heeft klaagster een concept convenant laten zien waaruit de raad heeft afgeleid dat dat van de advocaat van de toenmalige echtgenoot van klaagster afkomstig was en zonder inhoudelijke toelichting of advies door verweerster aan klaagster is doorgestuurd.

3.7 Klaagster heeft in april 2009 een andere advocaat in de arm genomen. Door tussenkomst van die andere advocaat heeft verweerster de door klaagster aan haar betaalde voorschotten terugbetaald.

3.8 Het is de raad ambtshalve bekend dat verweerster zich per 13 oktober 2010 van het tableau heeft laten schrappen.

Beoordeling van de klachtonderdelen

4.1 Klachtonderdelen 1 en 2 lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2 Klaagster was met haar toenmalige echtgenoot verwikkeld in een echtscheiding, met welke echtscheiding ook zakelijke belangen betrokken waren nu beiden als vennoot deelnamen in een vennootschap onder firma. Verweerster was daarmee bekend. Klaagster heeft voorts ter zitting, onweersproken, gesteld dat het haar bedoeling was het vermogen van de vennootschap veilig te stellen om dat vervolgens in de echtscheiding te kunnen betrekken en dat daartoe een kort geding zou worden gevoerd. Klaagster heeft ter zitting, onweersproken, gesteld dat zij belang had bij, en gevraagd heeft om, voortvarend handelen van verweerster in dat verband. De stellingen van klaagster vinden ook steun in de feiten nu verweerster om betaling van voorschotnota’s heeft verzocht en in één van die nota’s ook uitdrukkelijk is opgenomen dat deze de voorbereiding van een kort geding betrof.

4.3 De raad stelt voorop dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit een eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van een cliënt het best zijn gediend. Verweerster heeft in dat verband aangevoerd dat zij het overlegmodel had verkozen boven het voeren van procedures en dat zij bewust heeft gezocht naar de mogelijkheden een minnelijke regeling te bereiken. De raad is van oordeel dat verweerster een dergelijke strategie, indien gemaakt, duidelijk aan klaagster had moeten mededelen, zeker nu klaagster en verweerster gezamenlijk reeds hadden vastgesteld dat een kort geding zou worden gevoerd waarvoor ook al bij voorschot kosten in rekening waren gebracht. Daarbij overweegt de raad dat verweerster, ondanks de door klaagster gevraagde spoed, niet voortvarend heeft gehandeld, dat niet is gebleken van enige inhoudelijke inbreng van verweerster anders dan het voeren van heel veel besprekingen en dat, ondanks de vele besprekingen, geen enkel resultaat is bereikt. Evenmin heeft verweerster op enig moment de haar voor ogen staande strategie en de argumenten daarvoor schriftelijk vastgelegd. Hiervoor was temeer reden nu deze strategie afweek van hetgeen verweerster en klaagster in het begin van de zaak hadden besproken. Een door de advocaat van de wederpartij opgesteld (standaard) echtscheidingsconvenant is door verweerster aan klaagster doorgestuurd zonder dat daarop enige inhoudelijke bijdrage van haar zijde is gevolgd.

4.4 De raad is van oordeel dat verweerster, in de hiervoor geschetste omstandigheden, een situatie heeft laten ontstaan waardoor de belangen van klaagster zijn geschaad of konden worden geschaad. De beide klachtonderdelen worden daarom door de raad gegrond bevonden.

4.5 Ten aanzien van het derde klachtonderdeel overweegt de raad dat onweersproken is komen vast te staan dat besprekingen bij herhaling op instigatie van verweerster en op het laatste moment - als klaagster al onderweg was naar verweersters kantoor - werden verplaatst naar de bar of het terras van het Hilton Hotel in Amsterdam. Verweerster heeft aangevoerd dat klaagster tegen die gang van zaken geen bezwaar heeft gemaakt, hetgeen klaagster heeft weersproken. Wat daarvan ook zij, verweerster had moeten begrijpen dat een bespreking over een zeer persoonlijke en voor klaagster emotionele aangelegenheid als een echtscheiding niet in de bar of op het terras van een horecagelegenheid behoort te worden gehouden. Door besprekingen op het laatste moment te verplaatsen zonder om expliciete toestemming van klaagster te vragen en zonder een passend alternatief te bieden heeft verweerster aan klaagster redelijkerwijs de kans ontnomen bezwaar te maken tegen de door verweerster gekozen locatie. Verweerster heeft zich in dit opzicht niet als een behoorlijk advocaat gedragen. Klachtonderdeel 3 is derhalve eveneens gegrond..

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel 4 is de raad van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerster met hogere declaraties heeft gedreigd indien zij haar declaraties zou moeten specificeren. Dit deel van klachtonderdeel 4 is dus ongegrond.

4.7 De raad is van oordeel dat klachtonderdeel 4 voor het overige gegrond is. Onweersproken is gebleven dat verweerster de door klaagster betaalde voorschotten, welke door verweerster niet verrekend waren in haar latere declaraties, pas na tussenkomst van klaagsters advocaat aan klaagster heeft terug betaald zonder dat verweerster voor die (in beginsel onaanvaardbare) vertraging een reden heeft gegeven. Voorts staat vast dat klaagster schriftelijk om specificatie van de declaraties heeft verzocht en dat op dat verzoek niet is gereageerd. Anders dan verweerster in deze klachtzaak heeft aangevoerd is zij op grond van de gedragsregels voor advocaten, in het bijzonder regel 27 lid 5, gehouden haar declaraties te specificeren, ook nadat deze betaald zijn (zie ook Hof van Discipline 25-01-1993, 1702).  Als gezegd heeft verweerster in deze opzichten tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld.

Maatregel

5.1 Uit het voorgaande volgt dat verweerster in meerdere opzichten  tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld ten opzichte van klaagster. Zij heeft geen blijk gegeven enig begrip te hebben voor de kwetsbare en moeilijke positie waarin klaagster zich bevond. Rekening houdend met eerder aan verweerster opgelegde maatregelen acht de raad een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van één maand passend en geboden.

 

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen 1 t/m 3 gegrond en klachtonderdeel 4 gedeeltelijk gegrond;

- verklaart klachtonderdeel 4 gedeeltelijk ongegrond;

- legt aan verweerster op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand;

- bepaalt dat de schorsing - na onherroepelijk worden - ingaat op de datum dat verweerster zich opnieuw laat inschrijven als advocaat, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen en dat verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar ten uitvoer worden gelegd.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. A. Gerritsen-Bosselaar, mr. A. de Groot, mr. J.H.P. Smeets, en mr. S. Wieberdink, leden, met bijstand van mr. R.A. Veldman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 mei 2011.

 

 

voorzitter      griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 24 mei 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan voor wat betreft de gegrond verklaarde klachtonderdelen beroep worden ingesteld bij het hof van discipline door:

- verweerster

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Voor wat betreft de ongegrond verklaarde klachtonderdelen kan beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is: 076 – 548 46 08. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 – 548 46 07