Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-04-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1585

Zaaknummer

R. 3290/09.122 & 3547/10.177

Inhoudsindicatie

Klacht dat verweerster klaagster lang in onzekerheid heeft gelaten over de voortgang van haar zaak en dat zij geen procedure heeft aangespannen. Verweerster heeft klaagster met mails en per telefoon op de hoogte gehouden. Zij is gaandeweg op basis van verkregen informatie de mogelijkheden van een procedure nagegaan en concludeerde dat het aanspannen van een procedure niet verantwoord was. Verweerster kon zich terugtrekken wegens verschil van inzicht over de behandeling van de zaak. Klacht kennelijk ongegrond. Verzet ongegrond.

Uitspraak

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij e-mail bericht van 4 juni 2009 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerster. Na het door de wet voorgeschreven onderzoek, verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden, is het dossier op 19 augustus 2009 bij de Raad binnengekomen.

1.2 Bij beslissing van 26 augustus 2009 heeft de voorzitter van de Raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is aan partijen verzonden op 26 augustus 2009.

1.3 Bij brief van 8 september 2009, door de Raad ontvangen op 9 september 2009, heeft klaagster verzet aangetekend tegen voormelde beslissing.

1.4 Het verzet is behandeld ter openbare zitting van 26 april 2010, waarbij klaagster en verweerster zijn verschenen. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 Aan het slot van voormelde zitting heeft de Raad het onderzoek in de zaak heropend en de zaak terugverwezen naar de Deken teneinde beide klachtonderdelen (nader) te laten onderzoeken.

1.6 De griffier van de Raad heeft het proces-verbaal van de zitting van 26 april 2010 op 18 mei 2010 aan de Deken gezonden met het verzoek om zijn bericht naar aanleiding van het heropende onderzoek binnen twee maanden aan de Raad te zenden.

1.7 Bij brief van 21 oktober 2010 heeft de Deken het klachtdossier weer aan de Raad toegezonden.

1.8 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzagen van partijen hebben gelegen.

1.9 Het verzet is opnieuw behandeld ter openbare zitting van de Raad van 24 januari 2011, waarbij verweerster is verschenen. Klaagster heeft telefonisch bericht van haar afwezigheid gegeven.

 

2. FEITEN

2.1 Vanaf medio mei 2007 heeft verweerster klaagster bijgestaan terzake van een aangifte wegens vernieling, die klaagster had gedaan bij de politie Friesland.

De aangifte betrof vernielingen die hadden plaatsgevonden in januari 2006.

2.2 Bij brief van 21 mei 2007 heeft verweerster haar opdracht schriftelijk aan klaagster bevestigd.

In deze opdrachtbevestiging heeft verweerster onder meer het volgende vermeld:

“Uitvoering opdracht

U heeft mij te kennen gegeven dat u aangifte hebt gedaan in verband met vernielingen die in uw (onbewoonde) woning zijn aangericht. U hebt hiervan aangifte gedaan. De politie is aanvankelijk uw aangifte kwijtgeraakt. Derhalve heeft u nogmaals aangifte moeten doen. Tevens hebt u de indruk gekregen dat de politie – zonder u hiervan in kennis te stellen – een huiszoeking in de betreffende woning heeft verricht. Namens u zal ik trachten te achterhalen of de politie daadwerkelijk huiszoeking heeft gedaan. Tevens zal ik de politie sommeren het onderzoek naar de vernielingen in uw woning vlot te trekken. Ik moet u er op wijzen dat het resultaat niet gegarandeerd kan worden; dat is van meerdere factoren afhankelijk, waaronder de opstelling van de wederpartij.”

2.3 Verweerster heeft klaagster een voorschotdeclaratie gestuurd ten bedrage van € 92,-- in verband met de te verwachten eigen bijdrage. Klaagster heeft deze eind 2008 voldaan.

2.4 Op 19 juni 2007 heeft verweerster klaagster geïnformeerd dat een toevoeging verleend was en dat klaagster geen eigen bijdrage verschuldigd was.

2.5 Hierna heeft verweerster gecorrespondeerd met de politie Friesland te Leeuwarden over de stand van zaken van de aangifte van klaagster.

2.6 In april 2008 heeft verweerster zich over de zaak tot de Officier van Justitie bij het Arrondissementsparket Leeuwarden gewend.

2.7 Tussen verweerster en de Officier van Justitie is vervolgens over de zaak gecorrespondeerd.

2.8 Bij e-mail van 17 februari 2009 heeft verweerster het volgende aan klaagster meegedeeld:

“Naar aanleiding van uw onderstaande email laat ik u weten dat de problematiek in deze zaak is dat er een politieonderzoek is geweest, waaruit weinig (qua bewijs) is voortgekomen. Er ligt geen officiële beslissing omtrent een eventuele vervolging. Om die reden is het zeer lastig om het Openbaar Ministerie te dwingen actie te ondernemen. Het OM heeft immers zelf de bevoegdheid te bepalen of een zaak naar aanleiding van een politieonderzoek wordt voortgezet of niet. Dit zogenaamde opportuniteitsbeginsel houdt in dat het OM onderzoeks-/vervolgingsbeslissingen kan nemen zonder daarvoor verantwoording af te hoeven leggen. In uw zaak is het zo dat er geen duidelijke beslissing hieromtrent is genomen en dat ik derhalve niet “zomaar” naar het Gerechtshof kan stappen om het Hof de zaak te laten onderzoeken. Zonder vervolgingsbeslissing is het niet mogelijk zo’n procedure aan te vangen. Ik heb het OM nogmaals verzocht om een “officieel” besluit te nemen omtrent een eventuele vervolging, opdat de zaak aan het Gerechtshof kan worden voorgelegd.

(…)

Ik probeer het OM te dwingen stappen te ondernemen danwel onderzoek te laten verrichten naar aanleiding van hetgeen u mij liet weten en u hieromtrent op de hoogte te houden, helaas ben ik ook afhankelijk van de stappen die het Openbaar Ministerie neemt (of weigert te nemen). Aangezien het OM een nogal log orgaan is en het niet gemakkelijk is een dergelijke organisatie te dwingen stappen te ondernemen, duurt de gehele kwestie zeer lang. Normaliter ligt er in dergelijke gevallen al een vervolgingsbeslissing en kan dus het Hof gevraagd worden onderzoek te doen. Aangezien dat dit niet het geval is in uw zaak, maakt dit de zaak een stuk gecompliceerder. Ik hoop u hiermee de kwestie wat verduidelijkt te hebben.”

2.9 Van de gevoerde correspondentie heeft verweerster telkens kopie aan klaagster gestuurd.

2.10 Bij e-mail van 7 mei 2009 aan klaagster is verweerster ingegaan op het moeizame verloop van de kwestie wegens het uitblijven van medewerking van het Openbaar Ministerie. Verweerster deelde het volgende mee:

“Zoals ik u eerder liet weten verloopt de kwestie uitermate moeizaam, vanwege het uitblijven van de medewerking van het Openbaar Ministerie en het feit dat het Openbaar Ministerie weigert enige beslissing te nemen, zodat het uitermate gecompliceerd is om een zogenaamde artikel 12 Sv-procedure aan te vangen (een klacht wegens het niet instellen van vervolging van de zijde van het OM). De laatste stand van zaken is dat het Openbaar Ministerie het gepresteerd heeft om het dossier kwijt te raken en mij om die reden niet nader kon berichten. Het dossier is door mij alweer richting het Openbaar Ministerie verzonden om dit – naar mijn mening – “toevallige probleem” op te lossen, opdat dan eindelijk de benodigde vervolgingsbeslissing kan worden genomen. Ik houd u op de hoogte.”

2.11 In reactie op de e-mail van verweerster heeft klaagster zich bij e-mail van 19 mei 2009 bij klaagster beklaagd over de aanpak van de zaak.

2.12 Bij e-mail van 28 mei 2009 heeft verweerster aan klaagster te kennen gegeven het niet raadzaam te achten dat zij de zaak verder zou behandelen gelet op de verschillen van inzicht die tussen verweerster en klaagster bestonden. Verweerster adviseerde klaagster om contact op te nemen met een andere advocaat om de zaak verder af te wikkelen.

 

3. DE KLACHT EN HET VERZET

3.1 Klaagster verwijt verweerster dat zij haar drie jaar lang in onzekerheid heeft gelaten over de voortgang van haar zaak en geen procedure is gestart, waarna verweerster op basis van een verschil van inzicht over de behandeling van de zaak heeft besloten zich als advocaat terug te trekken.

3.2 In het verzet heeft klaagster haar bezwaren tegen het handelen van verweerster gehandhaafd. Volgens klaagster heeft verweerster haar niet schriftelijk op de hoogte gehouden van wat er is gebeurd en wat er gedaan kon worden. Klaagster meent dat zij voldoende informatie over de zaak aan verweerster heeft verstrekt. Klaagster vindt het onjuist dat verweerster wegens een meningsverschil haar opdracht heeft neergelegd.

Verweer

3.3 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.

4. BEOORDELING VAN HET VERZET

4.1 De Raad stelt voorop dat de klacht bestaat uit drie elementen, te weten:

a. verweerster heeft klaagster drie jaar lang in onzekerheid gelaten over de voortgang van de zaak;

b. verweerster is geen procedure gestart;

c. op basis van een verschil van inzicht over de behandeling van de zaak heeft verweerster besloten zich als advocaat terug te trekken.

4.2 Uit de beoordeling van de klacht door de voorzitter blijkt dat deze enkel betrekking heeft op het derde onderdeel van de klacht. De hierboven als onderdelen a en b aangeduide elementen van de klacht zijn niet in de beoordeling door de voorzitter betrokken.

4.3 Daar klaagster in het verzet al haar bezwaren heeft gehandhaafd, acht de Raad het verzet gegrond.

4.4 De Raad zal op grond van het voorgaande hierna de klacht beoordelen met inachtneming van het nadere onderzoek van de Deken.

4.5 Ten aanzien van het verwijt genoemd onder nummer 4.1 sub a oordeelt de Raad als volgt.

4.6 Uit de door verweerster bij het nadere dekenonderzoek overgelegde stukken blijkt dat verweerster klaagster veelal per e-mail op de hoogte heeft gehouden van haar verrichtingen, ook al verstreek daartussen telkens veel tijd.

Ter zitting is het tijdsverloop aan de orde gekomen tussen enerzijds brieven van verweerster van december 2008 en maart 2009 aan de Officier van Justitie en anderzijds de schriftelijke informatie over die brieven in de e-mail van 7 mei 2009 aan klaagster. Verweerster heeft op dat punt toegelicht dat zij klaagster tussentijds regelmatig telefonisch heeft gesproken en haar daarbij heeft geïnformeerd over haar bevindingen met de Officier van Justitie.

De Raad vindt een verwijzing naar dit telefonisch overleg terug in de e-mail van 7 mei 2009.

4.7 Gelet op het hiervoor overwogene is niet komen vast te staan dat verweerster klaagster in het ongewisse heeft gelaten, zodat dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

4.8 Ten aanzien van het verwijt genoemd onder 4.1 sub b oordeelt de Raad als volgt.

4.9 Verweerster heeft ter zitting toegelicht dat zij, op grond van de veelheid van informatie die zij van klaagster over haar zaak ontving, gaandeweg heeft onderzocht welke juridische acties voor klaagster in aanmerking zouden komen. Om die reden heeft zij in de opdrachtbevestiging de mogelijkheid van een bepaalde juridische procedure genoemd en in een later stadium andere mogelijkheden. Verweerster heeft voorts aangevoerd dat zij voor klaagster geen procedure heeft aangespannen omdat zij telkens tot de conclusie kwam dat het niet verantwoord was de in aanmerking komende procedure aan te spannen wegens het (proces)kostenrisico voor klaagster. Ook heeft verweerster, onbetwist, aangevoerd dat zij daarover duidelijk is geweest in haar contact met klaagster.

4.10 Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat verweerster in haar belangenbehartiging voor klaagster is gebleven binnen de vrijheid die zij als advocaat heeft om de belangen van haar cliënte te behartigen op de wijze die haar goed dunkt. Van kennelijk onjuist optreden in de belangenbehartiging is niet gebleken.

De Raad acht het verwijt dat verweerster geen procedure heeft aangespannen ongegrond.

4.11 Ten aanzien van het verwijt onder 4.1 sub c oordeelt de Raad als volgt.

4.12 Met de voorzitter van de Raad, die het onderhavige verwijt in de beslissing van 26 augustus 2009 heeft beoordeeld, is de Raad van oordeel dat de advocaat zich dient terug te trekken indien tussen hem en zijn client een verschil van mening bestaat over de wijze waarop de zaak moet worden behandeld en dit geschil niet in overleg kan worden opgelost en dus onoverbrugbaar is.

4.13 Verweerster heeft haar beslissing om haar opdracht neer te leggen toegelicht door erop te wijzen dat zij met klaagster meermalen telefonisch heeft gesproken over het verzoek van klaagster om te bezien of een kort geding tegen de Staat der Nederlanden gevoerd kon worden. Verweerster heeft het bewijsrisico en het risico van een proceskostenveroordeling met klaagster besproken en heeft klaagster meegedeeld dat zij de risico’s te groot achtte.

Deze lezing van de gang van zaken is door klaagster niet weersproken en wordt voorts bevestigd door de in het geding gebrachte stukken.

4.14 De Raad is van oordeel dat het verweerster onder de gegeven omstandigheden vrij stond haar opdracht neer te leggen.

Ook het derde element van de klacht is derhalve ongegrond. 

5. BESLISSING

6.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 verklaart het verzet gegrond;

 verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mr. M. Aukema, mr. R. de Haan, mr. W.J. Hengeveld, mr. H.E. Meerman, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zit¬ting van 4 april 2011.

griffier voorzitter

 

 

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli¬ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.