Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-07-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1857

Zaaknummer

10-143A

Inhoudsindicatie

Verzetzaak. Klacht advocaat wederpartij. Geen nieuwe gezichtspunten die nopen tot nader onderzoek klacht. Verzet ongegrond.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING van 27 juli 2011

in de zaak 10-143A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 12 mei 2010 op de op 23 april 2010 binnengekomen klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

de heer mr.

verweerder

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 22 april 2010, door de raad ontvangen op 23 april 2010, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 12 mei 2010 heeft de voorzitter van de raad de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 18 mei 2010 aan klaagster is verzonden.

1.3 Bij brief van 20 mei 2010, door de raad ontvangen op 21 mei 2010, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 23 mei 2011. Klaagster en verweerder zijn verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van:

a. de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

b. het onder 1.3 genoemde verzetschrift van klaagster.

2. De klacht/het verzet

2.1 De klacht houdt – zakelijk weergegeven – in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij:

a. klaagster bedreigt en haar beschuldigt van een groot aantal zaken, maar geen enkel bewijs daarvan overlegt;

b. niet aangeeft of zijn cliënte zich met haar klacht als privépersoon of namens beroepsvereniging X tot hem heeft gewend;

c. door zijn cliënte gestolen documenten gebruikt;

d. persoonlijke vertrouwelijke documenten gebruikt die niet aan zijn cliënte zijn gericht;

e. documenten gebruikt die niet aan zijn cliënte zijn gericht;

f. documenten gebruikt die “buiten de tijd zijn van zijn brief van 8 september 2009”;

g. klaagsters privacy en die van derden schendt;

h. niet aantoont dat klaagster kennelijk onrechtmatig gedrag heeft vertoond tegen zijn cliënte;

i. geen enkel onderzoek verricht naar de validiteit van de documenten die hij van zijn cliënte heeft gekregen;

j. geen enkel onderzoek verricht om uitspraken van zijn cliënte te verifiëren, met name de uitspraak van de aanwezigheid van een document waaruit blijkt dat iets van klaagster niet ontvankelijk zou zijn verklaard;

k. tendentieuze opmerkingen maakt als zou klaagster een brief hebben verstuurd naar beroepsvereniging Y waar zijn cliënte een bestuurlijke functie bekleedt;

en 

l. geen enkel bewijs overlegt dat klaagster naar beroepsvereniging Y een brief heeft gestuurd met klachten over zijn cliënte.

2.2 Het verzet houdt – zakelijk weergegeven – in dat de voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Daartoe voert klaagster aan:

I. dat in de voorzittersbeslissing staat dat de brief van de deken aan de raad van 22 april 2010 op 15 april 2010 door de raad is ontvangen, hetgeen chronologisch niet mogelijk is; II. dat de voorzitter ten onrechte aanneemt dat uit een brief die klaagster aan beroepsvereniging X heeft verzonden kan worden afgeleid dat zij zich in een brief aan beroepsvereniging Y over de cliënte van verweerder heeft beklaagd:

III. dat de voorzitter miskent dat het klaagster nog steeds niet duidelijk is namens welke cliënte verweerder optreedt.   

3. Feiten

Voor de beoordeling van het verzet kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Bij e-mail van 19 augustus 2009 aan de leden van beroepsvereniging X heeft klaagster zich beklaagd over de wijze waarop haar eerdere klacht over een lid van deze beroepsvereniging is afgehandeld. Klaagster heeft daarbij het volgende geschreven over mevrouw P, manager van de service-afdeling van X:

“Aan de administratief medewerkster mevrouw [P] kunt u beter niets vragen: zij gebruikt de tijd en het mailadres van [X] om zaken te regelen voor haar hockeyclub [S] (bijlage 3).”. 

Bijlage 3 bevatte de pagina van de website van bedoelde hockeyclub, waarop een foto en persoonlijke gegevens van mevrouw P, waaronder haar telefoonnummer en het e-mailadres van [X], vermeld waren.

3.2 Bij brief van 8 september 2009 heeft verweerder klaagster aangeschreven namens zijn cliënte “mevrouw [P] van [X]”. Verweerder heeft klaagster voorgehouden dat haar gedrag onrechtmatig is jegens zijn cliënte en dat zijn cliënte klaagster verzoekt om door middel van ondertekening en retourzending van de brief toe te zeggen dat klaagster privégegevens van mevrouw P niet verder gebruikt voor klaagsters acties tegen X, bij gebreke waarvan verweerder zijn cliënte zou adviseren rechtsmaatregelen tegen klaagster te treffen.

3.3 Klaagster heeft bij e-mail van 23 november 2009 een kantoorgenoot van verweerder, onder verwijzing naar de brief van verweerder van 8 september 2009, onder meer als volgt bericht:

“Ik wens van u te vernemen wat hier aan de hand is.”.

Bij brief van 23 november 2009 aan klaagster heeft verweerder op deze e-mail gereageerd. Verweerder heeft klaagster daarbij onder meer als volgt bericht: 

“Ik beantwoord uw brief verder dat mevrouw [P] meent dat u haar onrechtmatig lastig valt en zich dito van haar foto’s bedient. Zij wil dat dat ophoudt.”

 

4. Beoordeling van het verzet

4.1 De raad zal achtereenvolgens ingaan op de in 2.2 genoemde verzetsgronden.

ad I

4.2 In het verzetschrift heeft klaagster er terecht op gewezen dat in de beslissing waarvan verzet per abuis staat vermeld dat de brief van de deken van 22 april 2010 op 15 april 2010 door de raad is ontvangen. Die brief is op 23 april 2010 door de raad ontvangen, zoals kort daarvoor juist in de beslissing staat vermeld. Er is sprake van een kennelijke vergissing, die er niet toe kan leiden dat het verzet gegrond is. De vergissing staat ook in geen enkel verband tot de beoordeling van de klacht..

ad II

4.3 Anders dan de voorzitter kan de raad uit de brief van klaagster van 10 november 2009 aan beroepsvereniging X (pagina 21 en 22 klachtdossier) niet afleiden dat klaagster aan beroepsvereniging Y een brief heeft gestuurd met klachten over de cliënte van verweerder. Desondanks zal de daaraan gekoppelde verzetgrond van klaagster niet slagen. Ter toelichting dient het volgende.

4.4 De gewraakte overweging van de voorzitter slaat op de onderdelen k en l van de klacht. Die onderdelen zien op een brief van verweerder aan de deken van 14 december 2009 in reactie op de onderhavige klacht, waarin verweerder schrijft dat de beroepsvereniging Y volgens een vermelding op de tweede pagina van een brief van klaagster van 10 november 2009 aan beroepsvereniging X op de verzendlijst van die brief staat en dat klaagster nu kennelijk ook beroepsvereniging Y bezighoudt met haar klachten over de manier waarop zij door het college van toezicht van beroepsvereniging X is behandeld. Verweerder heeft de bewuste passage in de brief van klaagster echter slordig gelezen, omdat daarin staat dat een kopie van de door haar geëiste reactie van beroepsvereniging X op haar brief zal/moet gaan naar (onder meer) beroepsvereniging Y. Klaagster schrijft namelijk: “Een kopie van uw brief gaat naar: (…) [Y]”. Verweerder  heeft in zijn brief aan de deken van 25 januari 2010 en zijn brief aan klaagster van dezelfde datum ook geschreven dat hij de bewuste passage waarschijnlijk onjuist heeft gelezen of begrepen.

4.5 Met de voorzitter is de raad van oordeel dat de klachtonderdelen k en l kennelijk ongegrond zijn. Klaagster moet direct uit de brief van verweerder aan de deken van 14 december 2009 al hebben begrepen dat verweerder haar brief van 10 november 2009 op dit punt niet helemaal goed had gelezen. Het ging om een voor klaagster kenbare (en ook goed voorstelbare) vergissing van verweerder, die geen klachtwaardig handelen oplevert. De vergissing kan van geen belang zijn geweest voor de beoordeling van de klacht door de deken. Nadat verweerder ook nog eens aan de deken en klaagster had geschreven dat hij de brief van klaagster waarschijnlijk niet goed had gelezen of begrepen, en hij klaagster daarvoor bovendien zijn verontschuldigingen had aangeboden, had de kwestie dan ook echt uit de wereld moeten zijn.

ad III

4.6 Tot slot sluit de raad zich aan bij het oordeel van de voorzitter dat verweerder afdoende duidelijk heeft gemaakt dat mevrouw P zich met haar klacht als privépersoon tot hem heeft gewend, en dat hij zich namens mevrouw P als privépersoon tot klaagster heeft gewend. De raad is van oordeel dat het klaagster gelet op de inhoud van haar e-mail van 19 augustus 2009 (in welk bericht zij zich zelf over mevrouw P beklaagt) en de daarbij gevoegde bijlagen (die persoonlijke gegevens van mevrouw P bevatten) duidelijk moest zijn wie mevrouw P is. Als advocaat van mevrouw P is verweerder niet verplicht aan klaagster als wederpartij nadere privégegevens, zoals het adres, van zijn cliënte te verschaffen. Sterker nog, als verweerder dat zonder toestemming van zijn cliënte zou doen, zou hij daarmee in strijd met zijn geheimhoudingsverplichting tegenover zijn eigen cliënte handelen.

Conclusie

4.7 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter geen nieuwe gezichtspunten oplevert die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, is er geen plaats voor nader onderzoek van de klacht en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.

BESLISSING:

de raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door : mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mr. H. Dulack, mr. R.P.F. van der Mark, mr. H.B. de Regt, mr. S. Wieberdink, leden met bijstand van mr. F.A. Chorus als griffier en uitsproken ter openbare zitting van 27 juli 2011.

 

voorzitter          griffier

Deze beslissing is in afschrift op 27 juli 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster;

- verweerder;

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam;

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.