Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-11-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2277

Zaaknummer

11-63

Inhoudsindicatie

Matig, nalatig, verwijtbaar onzorgvuldig en passief handelen. Klager in haar verweer als querulant bestempelen. Klacht ongegrond.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Arnhem

 

BESLISSING d.d. 28 november 2011

in de zaak 11-63

_________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 8 juni 2011 binnengekomen klacht van:

 

De heer [klager]

[adres]

 

k l a g e r

 

tegen:

 

v e r w e e r s t e r

 

 

1 Verloop van de procedure

 

1.1 Bij brief van 7 juni 2011, door de raad ontvangen op 8 juni 2011, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Almelo de klacht ter kennis van de raad gebracht.

 

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 5 september 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad;

- de stukken genummerd 1 t/m 15 genoemd in de bij deze brief gevoegde inventarislijst;

- brief van de deken aan de raad van 6 juli 2011.

 

 

2 Klacht

 

2.1 De klacht van klager houdt samengevat en zakelijk weergegeven in, dat verweerster in strijd met art. 46 Advocatenwet heeft gehandeld door:

(i) matig, nalatig, verwijtbaar onzorgvuldig en té passief te hebben gehandeld in de door verweerster voor klager behandelde strafzaken, waarbij klager verweerster meer in het bijzonder verwijt dat hij door haar nalaten is veroordeeld;

(ii) in het kader van de kwestie van de afstamming te weinig te hebben gedaan en het dossier niet direct aan de opvolgend advocaat te hebben afgegeven;

(iii) hem in haar verweer op de klacht tijdens de behandeling van de klacht door de deken als querulant te hebben bestempeld.

 

 

3 Feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

 

3.1 Verweerster heeft klager in de periode 2006-2010 rechtsbijstand verleend in verband met een tegen klager ingestelde strafzaak ter zake van verdenking van stalking. Deze rechtsbijstand had betrekking op de strafzaak zowel in eerste aanleg als in hoger beroep (rechtbank en hof Den Bosch).

 

3.2 Klager heeft ter zake bekend. Hij is tot drie maanden gevangenisstraf veroordeeld.

 

3.3 Verder heeft klager verweerster begin 2008 opdracht gegeven rechtsbijstand te verlenen in een vaderschapskwestie (de kwestie            ). In 2010 heeft mr. S, advocaat, de zaak van verweerster overgenomen.

 

 

4 Beoordeling van klachtonderdeel (i)

 

4.1 Het betreft een klacht tegen de eigen advocaat.

 

4.2 Voorop dient te worden gesteld dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerster zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

 

4.3 Klager verwijt verweerster niets, dan wel te weinig te hebben gedaan met het verweer van klager dat de aangifte van aangeefster (mevrouw T) aantoonbaar leugens en misleidingen bevatte en dat de juistheid van de aangifte diende te worden onderzocht en dat verweerster in dat verband ten onrechte heeft nagelaten mevrouw T als getuige in de strafzaak op te roepen. Daarnaast verwijt klager verweerster met betrekking tot de verdenking van telefonische stalking, ten onrechte geen punt te hebben gemaakt van het ontbreken in het dossier van telefoonprints, zodat het heeft kunnen gebeuren dat de strafrechter wettig en overtuigend bewijs heeft aangenomen van het klager ten laste gelegde. Voorts verwijt klager verweerster in verband met over klager uitgebrachte PO-rapportage geen second opinion te hebben aangevraagd, terwijl verweerster klager wel zou hebben toegezegd hier werk van te zullen maken. Tenslotte verwijt klager verweerster niet eerder dan drie weken voor de zittingsdatum met de behandeling van de strafzaak te zijn begonnen waardoor verweerster niet sterk en krachtig heeft kunnen optreden.

 

4.4 Verweerster stelt daar tegenover van mening te zijn geen negatieve rol te hebben gespeeld in de veroordeling van klager. Zij stelt dat alle door klager genoemde verweren naar voren te hebben gebracht en dat zij nimmer met klager heeft gesproken over een second opinion terzake van de psychiatrische rapportage. Voorts stelt verweerster in goed overleg met klager te hebben besloten geen getuigen naar voren te brengen in de strafzaak.

 

4.5 Uit het vorenstaande blijkt dat klager en verweerster van mening verschillen over de weergave van de feiten. De strafrechter heeft op grond van de feiten aanleiding gezien klager te veroordelen. Een mogelijke verklaring hiervoor is de door klager niet weersproken bekentenis. Wat hiervan zij, de raad kan de juistheid van de over en weer gestelde feiten niet op grond van de beschikbare stukken beoordelen.

 

4.6 Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

 

 

5 Beoordeling klachtonderdeel (ii)

 

5.1 Klager verwijt verweerster in het kader van de kwestie van de afstamming te weinig te hebben gedaan en het dossier niet direct aan de opvolgend advocaat te hebben afgegeven.

 

5.2 Verweerster voert aan dat deze zaak in onderling overleg terzijde is gelegd tot de strafzaak zou zijn afgehandeld, mede vanwege de emotionele belasting van klager. Zij erkent dat er bij de overdracht van de zaak vertraging is ontstaan. Zij heeft hiervoor bij brief van 22 oktober 2010 schriftelijke excuses aangeboden aan de opvolgend raadsvrouw.

 

5.3 Ten aanzien van de afhandeling van de zaak betreffende de afstamming kan evenmin worden vastgesteld of klager gelijk heeft op grond van de aan de raad ter beschikking gestelde stukken. Daarom moet de klacht in zoverre ongegrond worden verklaard. Verweerster heeft toegegeven het dossier later dan gewenst te hebben doorgezonden. Zij heeft daarbij schriftelijk haar verontschuldigingen aangeboden. Dit onderdeel van de klacht is, mede gezien de gemaakte excuses, van onvoldoende gewicht.

 

5.4 Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

 

 

6 Beoordeling klachtonderdeel (iii)

 

6.1 Klager verwijt verweerster dat zij in haar verweer op de klacht klager als querulant zou hebben bestempeld. Verweerster betwist dit.

 

6.2 Klager verwijst voor dit klachtonderdeel naar de brief van verweerster aan de deken van 23 december 2010. In die brief schrijft verweerster ondermeer: “Onder meer bij mijn aangetekende brief (…) heb ik de heer [klager]afgeraden om contact op te nemen met het Gerechtshof over zijn zaak teneinde te voorkomen dat de heer [klager] op voorhand als querulant te boek zou komen te staan”. Deze passage, die voor zichzelf spreekt, rechtvaardigt niet de conclusie dat verweerster klager als querulant heeft bestempeld..

 

6.3 Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

 

 

Aldus gewezen door mr.           , voorzitter, , , , , leden, met bijstand van mr. als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 november  2011.

voorzitter griffier