Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-01-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA2024

Zaaknummer

10-170A

Zaaknummer

10-235A

Inhoudsindicatie

Gedeeltelijk gegrond, maatregel van berisping

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

 

BESLISSING van 4 januari 2010

in de zaken 10-170 A en 10-235 A

_________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

De heer dr.  klager, in de zaak 10-170A mede handelende namens de besloten vennootschap , klaagster

samen k l a g e r s

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

 

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brieven van 7 mei 2010, door de raad ontvangen op 10 mei 2010 (10-170A), en 15 juni 2010, door de raad ontvangen op 17 juni 2010 (10-235A), heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klachten ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De zaken zijn behandeld ter zitting van 12 oktober 2010 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brieven van de deken met de daarbij gevoegde stukken respectievelijk genummerd 1 t/m 30 en 1 t/m 6.

2 Klacht

2.1 De klacht van klagers in de zaak 10-170A houdt, samengevat en zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld door:

(i) zich aan belangenverstrengeling schuldig te maken;

(ii) onjuiste informatie aan de rechter te verschaffen;

(iii) gelet op de hoofdsom van ruim € 14.000, disproportionele beslagmaatregelen te nemen;

(iv) onnodig lang te wachten met het opheffen van de beslagen;

(v) te weigeren klager een kopie van de derdenverklaring beslag toe te sturen;

(vi) zich schuldig te maken aan intimiderend gedrag en te dreigen met irreële juridische stappen;

(vii) geen bankgarantie te aanvaarden als zekerheidstelling voor opheffing van de beslagen;

(viii) een tweede keer disproportionele beslagmaatregelen te nemen;

(ix) onrechtmatig beslag te laten leggen op de bankrekeningen van de BV van klager;

(x) niet (tijdig) de nodige producties naar klager’s advocaat te sturen en vervolgens wel bezwaar te maken tegen een door klager’s advocaat gevraagd uitstel;

en in de zaak 10-235A

(xi) te handelen in strijd met het vonnis van de voorzieningenrechter van 8 oktober 2009, door na te laten een kopie van dit vonnis over te leggen bij het door verweerder op 20 mei 2010 ingediende beslagrequest.

3 Feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klager is directeur en enig aandeelhouder van klaagster, [klager] Beheer B.V. (hierna: “de BV”). Tot 1 januari 2009 hield de BV 50% van de aandelen in de besloten vennootschap Opsis B.V. (hierna: “Opsis”). De andere 50% was in handen van Perseus Beheer B.V., (hierna "Perseus") de persoonlijke houdstermaatschappij van de heer X. Klager en X zijn oogarts. Vanaf 2007 werkten zij samen in Opsis (Opsis B.V. werd opgericht op 21 augustus 2007) en wel tot eind 2008. Vanaf 5 januari 2009 zijn de aandelen van Opsis voor 100% in handen van Perseus. X is ook eigenaar van de eenmanszaak Direct Flight Enterprises Consultancy.

3.2 Verweerder heeft in 2007 op verzoek van X werkzaamheden verricht ten behoeve van Opsis in verband met de controle en beschikbaarheid van merk- en domeinnamen. De declaratie voor die werkzaamheden van 1 oktober 2007 (blz. 142 klachtdossier 10-170A) is gesteld ten name van Opsis en is door Opsis voldaan.

3.3 Bij Opsis was in dienst mevrouw R, de levenspartner van klager. Aan dit dienstverband is een einde gekomen toen klager en de heer X per eind januari 2009 uit elkaar gingen. Een aantal zaken met betrekking tot dat uit elkaar gaan werd geregeld in een ontvlechtingsovereenkomst, die niet door verweerder is opgesteld en waar verweerder ook overigens geen bemoeienis mee heeft gehad.

3.4 Verweerder vorderde namens Opsis van klager een bedrag van circa € 9.000 met rente en kosten alsmede een bedrag ter zake voortgezet gebruik van een telefoonabonnement. Verweerder heeft in het kader van dit geschil in een brief aan klager van 21 april 2009 onder meer geschreven (blz. 34 van klachtdossier 10-170A): “Bij gebreke van uw medewerking maar ook van de inmiddels gebleken weigerachtige houding van mevrouw [R], wordt sterk overwogen aangifte jegens u en haar te doen wegens verduistering.”

3.5 Ter verzekering van deze vordering van in totaal ruim € 14.000 heeft verweerder beslag doen leggen onder de bank van klager en de B.V. en op drie onroerende zaken, waarvan klager en mevrouw R samen eigenaar waren.

3.6 In het ter zake ingediende verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag van 31 augustus 2009 schrijft verweerder onder punt 1 (blz. 24 van het eerste klachtdossier): “Na genoemde oprichting is door Opsis hetzij aan [klager], hetzij aan [de BV] € 9.000,- uitgeleend op 6 december 2007 (Productie 1). De bancaire overschrijving van Opsis vermeldt het woord “lening” en de naam “[klager]”. Omdat de bancaire overschrijving mogelijk niet de volledige naam vermeldt van de partij aan wie het geld is uitgeleend kan de omschrijving “[klager]” zowel slaan op de heer “[klager]” (in dit verzoekschrift [klager] dus) als op “de BV” (in dit verzoekschrift [de BV]).

3.7 Het verlof tot beslaglegging is op 31 augustus 2009 verleend, waarna verweerder op een negental bankrekeningen van klager en van de B.V. beslag heeft laten leggen, alsmede op klagers aandeel in de drie appartementsrechten. Het totale bedrag dat op deze bankrekeningen door het beslag werd getroffen bedroeg circa € 409.000. De drie appartementsrechten waarop beslag werd gelegd waren - zoals verweerder bekend was - vrij van hypotheek en de WOZ-waarde bedroeg € 499.000.

3.8 Klager heeft onder druk van de op 2 september 2009 gelegde beslagen de (door hem betwiste) vordering voldaan. Verweerder heeft, nadat hij op 4 september 2009 van de ABN AMRO Bank het afdrachtformulier heeft ontvangen, op 10 september 2009 laten weten welk bedrag moest worden overgemaakt. Op 11 september 2009 werd de ontvangst van het geld door de deurwaarder bevestigd. Op 14 september 2009 heeft verweerder de beslagen op de rekeningen laten opheffen. Verweerder heeft op 24 september 2009 kopie van de derdenverklaring beslag van de bank aan klager verzonden.

3.9 Direct na opheffing van deze (op 1 september 2009 gelegde) beslagen heeft verweerder namens Opsis opnieuw beslag gelegd. Verlof daartoe werd verkregen op 8 september 2009, het beslag werd gelegd op 14 september 2009, derhalve op dezelfde dag dat de eerste beslagen werden opgeheven. De vordering bedroeg ditmaal een bedrag van circa € 85.000 ter zake van verbeurde dwangsommen. Er werd wederom beslag gelegd op alle (negen) rekeningen van klager en van de B.V. en op klagers aandeel in de drie appartementsrechten.

3.10 Het ter zake van de tweede reeks beslagen door verweerder op 17 september 2009 ingediende verzoekschrift vermeldt op blz. 9 onder meer (blz. 80 van  klachtdossier 10-170A):  

  “MITSDIEN: Verzoeker, Uw Edelachtbare Voorzieningenrechter bij de Rechtbank Utrecht, verzoekt om uitvoerbaar bij voorraad,

1. [X] vordering op klager voorlopig te begroten op € 85.829,03 althans een door U.E.A. passend geacht bedrag;

2. [X] te vergunnen conservatoir beslag te doen leggen op klager’s onroerende goederen voornoemd voor het bedrag onder laatstgenoemd punt 1;

3. [X] te vergunnen conservatoir derdenbeslag te doen leggen onder klager’s en de BV’s bank c.q. banken op alle gelden, goederen en geldswaarden, welke dezen ten behoeve van klager en de BV onder zich heeft/hebben en zal/zullen verkrijgen en aan klager en de BV verschuldigd is/zijn en zal/zullen worden;”

3.11 Hierop heeft klager een kort geding tot opheffing van deze beslagen aanhangig doen maken, waarvan de behandeling op 6 oktober 2009 is bepaald.

3.12 Voorafgaand aan dit kort geding heeft klager’s advocaat een ongetekend, oningevuld exemplaar van een concept bankgarantie aan verweerder toegestuurd. Klager en de cliënt van verweerder hebben geen overeenstemming bereikt om een bankgarantie in de plaats van het beslag te stellen.

3.13 Intussen heeft verweerder namens zijn cliënt op 28 september 2009 de hoofdzaak tegen (alleen) klager (en derhalve niet klager’s BV), door middel van het (doen) uitbrengen van een dagvaarding aanhangig gemaakt. Verweerder heeft de producties niet laten mee betekenen. Klager diende op 28 oktober 2009 een conclusie van antwoord in te dienen.

3.14 Klager heeft (een incomplete set van de) producties op 27 oktober 2009 van verweerder ontvangen. De advocaat van klager heeft de producties (ondanks enkele verzoeken daartoe) niet van verweerder ontvangen waardoor de advocaat van klager op 27 oktober 2009 uitstel voor indiening van de conclusie van antwoord heeft gevraagd. Verweerder maakte hiertegen op eveneens 27 oktober 2009 bezwaar bij de rechtbank. Verweerder heeft de advocaat van klager ook nadien geen kopie van de producties toegezonden.

3.15 De voorzieningenrechter te Amsterdam heeft de krachtens het verlof van 8 september 2009 door de cliënt van verweerder ten laste van klager en de BV gelegde conservatoire derdenbeslagen op de bankrekeningen van klager en de BV bij ABN AMRO Bank, bij zogenaamd kop staart vonnis van 8 oktober 2009 opgeheven (blz. 95 van klachtdossier 10-170A). De voorzieningenrechter heeft hierbij de vordering ter zake waarvan de cliënt van verweerder conservatoir beslag heeft gelegd herbegroot op € 10.400 inclusief 30% voor rente en kosten. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter in dit vonnis bepaald: "dat [de cliënt van verweerder] indien hij uit hoofde van een vordering op [klager en de BV] in verband met de nakoming door [klager] van de Ontvlechtingsovereenkomst van 5 januari 2009 opnieuw ten laste van [klager of de BV ] conservatoir beslag wenst te leggen, bij het beslagrequest tevens dit vonnis van de voorzieningenrechter en de nadere uitwerking daarvan dient te overleggen."  De uitwerking van dit vonnis is op 15 oktober 2009 aan partijen beschikbaar gesteld (blz 169 klachtdossier 10-170A).

3.16 Op 20 mei 2010 heeft verweerder namens zijn cliënt opnieuw verlof gevraagd tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van klager. Verweerder heeft hierbij niet het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 oktober 2009 (en evenmin de nadere uitwerking van 15 oktober 2009) als productie overgelegd.

3.17 Klager heeft ter zake op 26 mei 2009 een klacht bij de deken ingediend, waarna verweerder de gelegde beslagen op 27 mei 2009 heeft opgeheven en zich tegenover klager  heeft verontschuldigd voor zover hij niet conform het vonnis van de voorzieningenrechter van 8 oktober 2009 heeft gehandeld.

3.18 Een tweede verzoek om beslag te leggen (waarin nu wel werd verwezen naar het bij het beslagrekest gevoegde vonnis van 8 oktober 2009) werd gehonoreerd, althans voor zover het de onroerende zaken betrof.

4 Beoordeling klachtonderdeel (i)

4.1 Het betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij.

4.2 Klager verwijt verweerder tegenstrijdige belangen te hebben behartigd door in 2007 werkzaamheden te hebben verricht voor Opsis, waarvan de heer X en klager gezamenlijk directeur waren. Volgens klager was hij toen derhalve mede-opdrachtgever. Klager verwijt verweerder nu op te treden tegen klager, en dus tegen een voormalig cliënt.

4.3 De raad overweegt ten aanzien van dit klachtonderdeel dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalige cliënt. De advocaat dient zich niet in een situatie te begeven dat hij in een belangenconflict met zijn cliënt geraakt, terwijl voorts de cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan worden gebruikt. Deze uitgangspunten leiden slechts uitzondering indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in gedragsregel 7 lid 5 òf indien beide partijen overeenkomstig gedragregel 7 lid 6 op grond van de hun verstrekte behoorlijke informatie vooraf hebben ingestemd met het optreden namens één van beide partijen tegen de andere partij.

4.4 De raad kan aan de hand van de stukken en hetgeen ter zitting is komen vast te staan niet goed vaststellen wie in 2007 de opdrachtgever c.q. de cliënt van verweerder was. Wel staat vast dat verweerder na deze werkzaamheden tot en met oktober 2007 tot de problemen in verband met de nakoming van de ontvlechtingsovereenkomst (begin 2009) geen werkzaamheden meer voor Opsis heeft verricht en dat verweerder met het opstellen van de ontvlechtingsovereenkomst geen bemoeienis heeft gehad. Naar het oordeel van de raad heeft dit tot gevolg dat, zelfs indien de raad er veronderstellenderwijs vanuit zou gaan dat verweerder in 2007 wel voor Opsis zou zijn opgetreden, er geen sprake is van een belangenconflict, nu de kwesties uit 2007 en 2009 geheel verschillende kwesties betreffen en geen verband met elkaar hebben. Evenmin is gebleken dat verweerder zou beschikken over informatie van welke aard ook die van belang zou kunnen zijn in de zaak tegen klager. De raad is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in 2009 voor Opsis op te treden in het geschil met klager.

4.5 Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5 Beoordeling klachtonderdeel (ii)

5.1 Klager verwijt verweerder onjuiste informatie aan de rechter te hebben verschaft door te stellen niet te weten of een bepaalde rekening op naam stond van klager of van diens BV.

5.2 Uit het hiervoor onder 3.6 geciteerde deel van het verzoekschrift van 31 augustus 2009 blijkt dat feitelijk onjuist is dat verweerder slechts zou hebben gesteld niet te weten of een bepaalde rekening op naam stond van klager of van diens BV. Verweerder heeft immers uiteengezet dat de bancaire overschrijving “mogelijk niet” de volledige naam vermeldt van de partij aan wie geld is uitgeleend, waardoor de omschrijving op de bancaire overschrijving naar de inschatting van verweerder mogelijk zowel op klager als op diens BV zou kunnen slaan. Op grond daarvan is verlof verkregen beslag te leggen op rekeningen van klager en de BV. De raad is van oordeel dat verweerder terzake niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.3 Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

6 Beoordeling klachtonderdeel (iii)

6.1 Klager verwijt verweerder disproportionele beslagmaatregelen te hebben genomen met betrekking tot het onder 3.5, 3.6, en 3.7 bedoelde beslag, waarvoor het verlof verleend is op 31 augustus 2009. De door de cliënt van verweerder gevorderde hoofdsom bedroeg ruim € 14.000, terwijl verweerder beslag heeft doen leggen op negen bankrekeningen en  klagers aandeel in drie niet met hypotheek belaste appartemensrechten met een gezamenlijke WOZ-waarde van EUR. 499.000, waardoor het beslag doel heeft getroffen voor een veelvoud van de vordering van de cliënt van verweerder.

6.2 Voorop dient te worden gesteld dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt, zoals met betrekking tot de te kiezen strategie, de te voeren verdediging en de wijze waarop hieraan inhoud wordt gegeven. Die vrijheid is echter niet onbeperkt. Zo mag de advocaat de belangen van de wederpartij niet nodeloos of op ontoelaatbare wijze schaden en mag hij zich niet onnodig grievend tegenover de wederpartij uitlaten. De raad zal het optreden van verweerder beoordelen met inachtneming van deze maatstaf.

6.3 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel geldt voorts dat het gesloten systeem met betrekking tot conservatoir beslag met zich meebrengt dat de beslagleggende partij daartoe verlof moet vragen door indiening van een verzoekschrift bij de voorzieningenrechter van de bevoegde rechtbank, waarna de voorzieningenrechter op basis van summier onderzoek beoordeelt of het gevraagde verlof zal worden verleend. Indien het verlof wordt verleend, dan kan de verzoeker het beslag (doen) leggen, waarbij in het algemeen geldt dat hij niet of niet zeker weet of het beslag doel zal treffen en/of zijn wederpartij nog andere schuldeisers heeft. Indien blijkt dat het beslag doel heeft getroffen voor een hoger bedrag dan de hoofdsom waarvoor verlof is gevraagd en verkregen, kan de wederpartij van de beslaglegger ofwel een bankgarantie ter vervangende zekerheid aanbieden waarna het beslag dient te worden opgeheven, ofwel in kort geding opheffing van (een deel van) het beslag vorderen.

6.4 De raad is van oordeel dat verweerder in het licht van de hiervoor onder 6.2 en 6.3 geformuleerde maatstaf  niet tuchtrechtelijk kan worden verweten disproportionele beslagmaatregelen te hebben genomen.

6.5 Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

7 Beoordeling klachtonderdelen (iv en v)

7.1 De raad zal deze klachtonderdelen gezamenlijk behandelen. Bij de beoordeling van deze klachtonderdelen geldt de hiervoor onder 6.2 geformuleerde maatstaf als uitgangspunt.

7.2 Vaststaat dat verweerder op vrijdag 11 september 2010 de ontvangst van klagers betaling van de deurwaarder bevestigd heeft gekregen. Vaststaat voorts dat verweerder de beslagen op de rekeningen op maandag 14 september 2010 heeft laten opheffen.

7.3 In het licht van deze feiten en op grond van de hiervoor genoemde maatstaf is de raad van oordeel dat verweerder ter zake misschien niet zeer voortvarend heeft gehandeld, maar dat verweerder ter zake tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Hierbij speelt mede een rol dat de dagen tussen 11 en 14 september 2009 een weekend betreffen.

7.4 Klager verwijt verweerder voorts te hebben geweigerd klager een kopie van de derdenverklaring beslag toe te sturen. Nu echter uit de feiten blijkt dat deze derdenverklaring beslag op 24 september 2009 door klager is ontvangen, is de raad enerzijds van oordeel dat verweerder ook op dit punt niet zeer voortvarend te werk is gegaan. Anderzijds wordt overwogen dat niet gebleken is dat klager hierdoor is benadeeld. Op grond hiervan is de slotsom dat verweerder terzake niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

7.5 Beide klachtonderdelen zijn derhalve ongegrond.

8 Beoordeling klachtonderdeel (vi)

8.1 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel geldt wederom de onder 6.2 geformuleerde maatstaf als uitgangspunt.  

8.2 Vaststaat dat verweerder in de brief aan klager van 21 april 2009 onder meer heeft geschreven dat wordt “overwogen” aangifte te doen wegens verduistering. Verweerder heeft derhalve niet geschreven dat hij bij gebreke van medewerking daadwerkelijk aangifte zou doen. De raad is in het licht van deze nuance en de hiervoor onder 6.2 genoemde maatstaf van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

8.3 Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

9 Beoordeling klachtonderdeel (vii)

9.1 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel geldt ook de hiervoor onder 6.2 genoemde maatstaf als uitgangspunt.

9.2 Vaststaat dat aan de zijde van klager voorafgaand aan het kort geding van 6 oktober 2009 een ongetekend, oningevuld exemplaar van een concept bankgarantie aan verweerder is toegestuurd. De raad is van oordeel dat van de kant van klager echter een concreet voorstel tot het stellen van een bankgarantie had mogen worden verwacht. Het toezenden van een oningevuld standaardformulier kan niet als zodanig worden beschouwd.  Overigens bestaat er geen verplichting tot aanvaarding van een bankgarantie door de cliënt van verweerder. Op grond van dit alles is de raad van oordeel dat verweerder ter zake niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

9.3 Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

10 Beoordeling klachtonderdelen (viii en ix)

10.1 De raad zal deze klachtonderdelen gezamenlijk behandelen. Bij de beoordeling van deze klachtonderdelen geldt de hiervoor onder 6.2 geformuleerde maatsstaf als uitgangspunt.

10.2 De raad is van oordeel dat verweerder wist, althans had moeten weten dat, toen hij op 14 september 2009, op de zelfde dag dat de eerste reeks beslagen werden opgeheven, voor de tweede maal beslag liet leggen, de bankrekeningen van klager en de BV gezamenlijk een positief saldo van circa € 409.000 hadden. Verweerder had immers kort daarvoor de afdrachtformulieren van de ABN-AMRO Bank ontvangen. Verweerder heeft vóór opheffing van de eerste reeks beslagen reeds verlof gevraagd voor het opnieuw leggen van beslagen voor een andere vordering (ter grootte van circa € 85.000)  zodat door op dezelfde dag de eerste reeks beslagen op te heffen en de tweede reeks te laten leggen alle rekeningen geblokkeerd bleven.  Op dezelfde wijze werd ook wederom beslag gelegd op klagers aandeel in de drie appartementsrechten. 

10.3 Verder staat vast dat verweerder (ook) ter zake van de op 14 september 2009 gelegde reeks beslagen niet alleen ten laste van klager, maar ook ten laste van de BV beslag heeft gelegd. De raad is van oordeel dat verweerder toen wist, of had moeten weten, dat hier geen grondslag voor was. Verweerder vermeldde immers alleen klager als gerequestreerde en vorderde namens zijn cliënt de “vordering op klager” te begroten, terwijl verweerder in het petitum verlof vroeg beslag te leggen mede ten laste van de BV. De raad is van oordeel dat het betreffende door verweerder opgestelde verzoekschrift redelijkerwijs op geen andere wijze kan worden uitgelegd, hetgeen ook blijkt uit het vonnis van de voorzieningenrechter van 8 oktober 2009, waarin de ten laste van de BV van klager gelegde beslagen worden opgeheven "nu gesteld noch gebleken is dat [X] ook een vordering heeft op [de BV]".

10.4 Op grond van het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd is de raad van oordeel dat de door verweerder op 14 september 2009 gelegde beslagen disproportioneel zijn, alsmede dat verweerder geen beslag had mogen leggen op de bankrekeningen van de BV. Verweerder heeft hiermee onnodig nadeel aan klager en de BV toegebracht. De raad is van oordeel dat verweerder door te handelen zoals hij heeft gedaan de grenzen van het tuchtrechtelijk toelaatbare heeft overschreden.

10.5 Beide  klachtonderdelen zijn derhalve gegrond.

11 Beoordeling klachtonderdeel (x)

11.1 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel geldt opnieuw de hiervoor onder 6.2 geformuleerde maatstaf als uitgangspunt.

11.2 Vaststaat dat verweerder de producties niet bij de op 28 september 2009 uitgebrachte dagvaarding heeft laten mee betekenen. Daarnaast staat vast dat klager pas op 27 oktober 2009 (een incomplete set van de) producties van verweerder heeft ontvangen, terwijl klagers advocaat op 28 oktober 2009 een conclusie van antwoord moest indienen. Verweerder heeft de bij de dagvaarding behorende producties evenmin aan de advocaat van klager toegestuurd, ondanks enkele verzoeken daartoe, waardoor de advocaat van klager op 27 oktober 2009 uitstel voor indiening van de conclusie van antwoord heeft gevraagd, waarna verweerder eveneens op 27 oktober 2009 hiertegen bezwaar heeft gemaakt bij de rechtbank. Verweerder heeft de advocaat van klager ook nadien geen kopie van de producties toegezonden.

11.3 De raad is van oordeel dat verweerder in het licht van de hiervoor genoemde feiten in onderlinge samenhang bezien niet had mogen handelen zoals hij heeft gedaan. (De cliënt van) verweerder had hierbij ook geen redelijk belang. De raad is van oordeel dat verweerder ter zake tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

11.4 Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

12 Beoordeling klachtonderdeel (xi)

12.1 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel dient te worden voorop gesteld dat de voorzieningenrechter in het vonnis van 8 oktober 2009 onder meer heeft bepaald hetgeen hiervoor in 3.15 is weergegeven. Het is vrij uitzonderlijk te noemen dat een voorzieningenrechter een dergelijk gebod in een vonnis opneemt.

12.2 Vaststaat dat verweerder dit gebod niet heeft nageleefd toen hij op 20 mei 2010 namens zijn cliënt opnieuw verlof heeft gevraagd tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van klager. De raad is van oordeel dat het verweerder tuchtrechtelijk valt aan te rekenen dat hij zich niet aan dit gebod heeft gehouden. Niet alleen ten opzichte van klager is dit laakbaar maar ook ten aanzien van de voorzieningenrechter. Deze moet ervan uit kunnen gaan dat een advocaat aan wie een dergelijk gebod wordt gegeven zich daaraan zal houden. Aan verweerders opmerking ter zitting dat dit "hem ontschoten was" wordt voorbij gegaan. De raad is dan ook van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. 

12.3 Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

13 Maatregel

13.1 Gelet op de hiervoor ten aanzien van klachtonderdelen (viii) tot en met (xi) geconstateerde verwijten is de raad van oordeel dat een maatregel dient te worden opgelegd. Met name door klachtonderdeel xi heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur als beroepsgroep ernstig geschaad.

13.2 De raad acht de maatregel van berisping passend en geboden.

BESLISSING:

De raad van discipline verklaart:

 de klachtonderdelen (i) tot en met (vii) ongegrond;

 de klachtonderdelen (viii) tot en met (xi) gegrond;

 legt aan verweerder op de maatregel van berisping.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. A. Gerritsen-Bosselaar, J.M. van de Laar, M.A. le Belle, M.L.F.J. Schyns, leden, met bijstand van mr. S. Baks als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 januari 2011.

 

voorzitter griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op                      per aangetekende brief verzonden aan:

 klagers

 verweerder

 de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

 de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

 klagers

 verweerder

 de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

 de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

en ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek;

Bezorging

De griffie van het hof van discipline is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren;

Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 – 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden gezonden aan de griffie van het hof van discipline.

Voor telefonische informatie is de griffie van het hof van discipline bereikbaar onder telefoonnummer 076 - 548 4607.

* * * * *