Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-03-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1584

Zaaknummer

R. 3638/11.40

Inhoudsindicatie

Voorop gesteld dient te worden dat een advocaat in die hoedanigheid van advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn

Inhoudsindicatie

cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een (processuele) wederpartij worden beknot, tenzij de belangen

Inhoudsindicatie

van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van

Inhoudsindicatie

feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en hij mag in het algemeen afgaan op de juistheid van die informatie. Verificatie door de advocaat van de hem door zijn

Inhoudsindicatie

cliënt verstrekte informatie is slechts dan geboden, indien er aanwijzingen zijn dat de informatie onjuist is. De advocaat dient zich uiteraard te allen tijde te gedragen

Inhoudsindicatie

zoals een behoorlijk advocaat betaamt en hij mag bij het optreden namens zijn cliënt niet over de schreef gaan.

Inhoudsindicatie

  

Inhoudsindicatie

De Advocatenwet heeft niet een klachtrecht in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure vereist is, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Vooropgesteld wordt dat een advocaat het maken van onnodige kosten behoort te vermijden en dat dat ook geldt tegenover de wederpartij van de cliënt, in casu klagers. Dit brengt echter niet met zich dat de advocaat bij het kiezen van het nemen van bepaalde stappen zich uitsluitend mag of moet laten leiden door het economisch aspect. Het is de advocaat die in overleg met zijn cliënt bepaalt welk beleid hij voert en op welke wijze hij de belangen van zijn cliënt behartigt. Het staat derhalve ter beoordeling van verweerder en zijn cliënt hoe te handelen in deze kwestie.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

Verloop van de procedure

1 Bij brief van 7 juli 2007 hebben klagers een klacht ingediend tegen verweerder. Na het door de wet voorgeschreven onderzoek, verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam, is het dossier op 18 februari 2011 bij de Raad van Discipline binnengekomen.

 

Inhoud van de klacht

2 Klagers verwijten verweerder dat hij een zaak niet heeft behandeld – mede ten nadele van klagers – zoals dat van hem in de gegeven zeer bijzondere situatie mocht worden verwacht. Meer in het bijzonder verwijten klagers verweerder dat hij:

a. van aanvang af een onduidelijke cliëntverhouding in het leven heeft geroepen;

b. in het eerste kort geding zijn eis, dat mevrouw D.-P. zich zou onthouden van conservatoire maatregelen, onvoldoende heeft onderbouwd;

c. tijdens de bij de rechtbank Rotterdam gevoerde procedures geen beroep op verjaring heeft gedaan;

d. ten onrechte een tegen zijn cliënt J.P. en de heer F. ingediende strafklacht heeft gebagatelliseerd;

e. zich op een zitting van 1 juli 2005 onvoldoende heeft verzet tegen de door mr. M. namens mevrouw D.-P. gedane eisvermeerdering;

f. zich niet voldoende heeft voorbereid op de zitting bij de rechtbank te Arnhem op 25 oktober 2005;

g. geen beroep heeft gedaan op het feit dat niet zijn cliënt J.P., maar de nalatenschap van moeder een bedrag aan mevrouw D.-P. verschuldigd was;

h. akkoord is gegaan met een onjuiste vaststelling van de waarde van het perceel P.;

i. door de onder a. tot en met d. genoemde fouten heeft veroorzaakt dat zijn cliënt J.P. veel meer moet betalen aan mevrouw P.-D. dan strikt noodzakelijk was. Dit heeft tot gevolg dat de cliënt van verweerder aan klagers minder wil betalen;

j. de Stichting s. afstand wilde laten doen van de rechten van de stichting uit hoofde van het vonnis van de rechtbank Arnhem d.d. 13 augustus 2003;

k. het door mevrouw D.-P. gelegde beslag door middel van een brief aan de rolrechter heeft opgeheven, hetgeen geresulteerd heeft in een nieuwe procedure tegen de cliënten van verweerder bij de rechtbank Rotterdam;

l. zijn cliënten in het door de accountant H. ontwikkelende plan is gaan volgen, omdat zijn cliënt anders zou zijn weggelopen;

m. het kort geding van 22 augustus 2006 geheel onnodig heeft laten doorgaan en daardoor de door mr. M. veroorzaakte ellende heeft laten voortduren, waarin ook klagers werden betrokken;

n. een eis in reconventie tot betaling van € 70.000,00 wegens onkosten en vergoeding wegens genot van woonruimte van het niet aan mevrouw D.-P. in economisch eigendom toebehorende deel van de woning aan de P. weg veel te laat heeft ingesteld, blijkens mededelingen van de voorzieningenrechter op de kort geding zitting van 22 augustus 2006;

o. bij voornoemd kort geding geen eis in reconventie tot opheffing van het conservatoir beslag heeft ingesteld. Daardoor heeft verweerder de betaling aan klagers onnodig gefrustreerd;

p. zich schuldig heeft gemaakt aan intimidatie door onder meer te dreigen met een volstrekt kansloos kort geding;

q. blijkens de door mr. P. op 8 maart 2007 gedane mededelingen ten onrechte heeft gesuggereerd dat hij carte blanche van zijn cliënten had;

r. in strijd met artikel 476a Rv. heeft nagelaten tijdig een verklaring af te leggen en daarmee in strijd met zijn ambtseed heeft gehandeld;

s. na aanschrijving een verklaring heeft afgelegd die onjuist is, kan zijn en in elk geval heeft bijgedragen tot de huidige verwarring;

t. heeft gedreigd een kort geding aan te spannen over een kwestie waarvoor dit rechtsinstituut niet is bedoeld;

u. heeft samengewerkt met een accountant die niet berekend is voor zijn taak en die zich ook zelf aan laakbare handelingen heeft schuldig gemaakt;

v. in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 23 lid 2, nu hij op geen enkele brief van de boedelnotaris heeft gereageerd. Vanwege de niet coöperatieve houding van verweerder heeft de boedelnotaris zijn werkzaamheden stopgezet. Door deze gang van zaken wordt de door de traumatiserende wijze van behandelen van de zaak veroorzaakte materiële en immateriële schade verder vergroot, hetgeen in strijd is met gedragsregel 23 lid 2.

 

De feiten

3 Uit de stukken blijkt het volgende:

- Op 12 februari 1982 is de heer P. overleden. Tussen de erven van de heer P. is een geschil ontstaan.

- Dit geschil speelt tussen klagers, de heer H. P., de heer J. P. tegen mevrouw D.-P.

- Mevrouw D.-P. wordt nu bijgestaan door mr. M.

- Klagers en H. P. werden bijgestaan door mr. P.

- Sinds medio september 2004 behartigt verweerder de belangen van J. P. , diens echtgenote en het autobedrijf van J. P.

- Voorts loopt er een geschil met betrekking tot een vordering van klagers en H. P. op J. P. ter zake de overdracht van de onroerende zaak aan de P. weg te Schiedam.

 

Beoordeling van de klacht

Ten aanzien van de klachtonderdelen a en p

4.1 Niet is komen vast te staan dat verweerder een onduidelijke cliëntverhouding heeft laten bestaan. De heer J. P., diens echtgenote en autobedrijf waren cliënt van verweerder. Niet is gebleken dat verweerder klagers heeft geadviseerd. Dat er overleg heeft plaatsgevonden tussen klagers, mr. P. en de cliënten van verweerder is niet een bewijs dat verweerder als advocaat heeft opgetreden van klagers. Klagers werden immers bijgestaan door mr. P. en later door andere advocaten.

4.2 Weliswaar was er sprake van parallelle belangen met klagers, maar dit doet niet af aan het feit dat verweerder niet de belangen van klagers behartigde. Daarbij komt dat ook sprake was van tegenstrijdige belangen. In zoverre heeft verweerder opgetreden als de advocaat van de wederpartij. Voorop gesteld dient te worden dat een advocaat in die hoedanigheid van advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een (processuele) wederpartij worden beknot, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en hij mag in het algemeen afgaan op de juistheid van die informatie. Verificatie door de advocaat van de hem door zijn cliënt verstrekte informatie is slechts dan geboden, indien er aanwijzingen zijn dat de informatie onjuist is. De advocaat dient zich uiteraard te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en hij mag bij het optreden namens zijn cliënt niet over de schreef gaan.

4.3 In het onderhavige geval is niet gebleken dat verweerder de hiervoor bedoelde zijn toekomende ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan dan wel zich in enig ander opzicht niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Niet kan worden vastgesteld dat sprake is van intimidatie van verweerder jegens klagers.

Ten aanzien van de klachtonderdelen b tot en met o, q tot en met u

4.4 De Advocatenwet heeft niet een klachtrecht in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure vereist is, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Nu verweerder geen onduidelijkheid over de cliëntrelatie heeft laten bestaan en hij uitsluitend de belangen van J. P., diens echtgenote en autobedrijf heeft behartigd en niet de belangen van klagers, kan niet worden vastgesteld dat klagers ter zake van deze klachtonderdelen rechtstreeks in hun belang zijn getroffen.

4.5  Voor zover klagers menen dat zij door het handelen van verweerder zoals omschreven in de klachtonderdelen b tot en met o, q tot en met u wel rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, geldt dat niet gebleken is dat verweerder hierbij de vrijheid die aan de advocaat van de wederpartij toekomt heeft overschreden dan wel zich in enig ander opzicht niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

Ten aanzien van klachtonderdeel v

4.6 Vooropgesteld wordt dat een advocaat het maken van onnodige kosten behoort te vermijden en dat dat ook geldt tegenover de wederpartij van de cliënt, in casu klagers. Dit brengt echter niet met zich dat de advocaat bij het kiezen van het nemen van bepaalde stappen zich uitsluitend mag of moet laten leiden door het economisch aspect. Het is de advocaat die in overleg met zijn cliënt bepaalt welk beleid hij voert en op welke wijze hij de belangen van zijn cliënt behartigt. Het staat derhalve ter beoordeling van verweerder en zijn cliënt hoe te handelen in deze kwestie. Niet is gebleken dat klagers door de handelwijze van verweerder onnodig kosten hebben gemaakt dan wel dat op een andere grond van klachtwaardig handelen sprake is.

4.7 Gezien het voorgaande moeten de klachtonderdelen a, p en v als kennelijk ongegrond en de klachtonderdelen b tot en met o en q tot en met u als kennelijk niet-ontvankelijk dan wel kennelijk ongegrond worden afgewezen.

 

Beslissende

wijst de klachtonderdelen a, p en v als kennelijk ongegrond en de klachtonderdelen b tot en met o en q tot en met u als kennelijk niet-ontvankelijk dan wel kennelijk ongegrond af.

Aldus gedaan door mr. M.F. Baaij, plaatvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage op 14 maart 2011.

 

Plv. voorzitter   

 

Van deze beslissing kan binnen 14 dagen na verzending van het afschrift verzet worden ingesteld.

De eerste dag van deze termijn van 14 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de veertiende dag dient Uw verzetschrift in het bezit te zijn van de griffier van de Raad van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van het verzetschrift maar om tijdige ontvangst door de griffie van de Raad. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.