Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-11-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2289

Zaaknummer

11-128

Inhoudsindicatie

klager verwijt verweerder a) zich niet aan prijsafspraak gehouden te hebben, b) zijn declaraties onvoldoende gespecificeerd te hebben, c) een verkeerd advies gegeven te hebben m.b.t. partneralimentatie en d) niet bereid te zijn de Geschillencommissie Advocatuur de klacht van klager te laten behandelen.  Niet vast is komen te staan dat een prijsafspraak is gemaakt. Dat verweerder onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn wijze van declareren kan niet worden vastgesteld. Van verkeerde advisering door verweerder is niet gebleken en verweerder kan niet worden verplicht mee te werken aan geschillenbeslechting door de Geschillencommissie nu dit niet is overeengekomen. Klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

11 – 128

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

 

inzake:

klager

wonende te [plaats]

hierna te noemen klager

tegen:

verweerder

advocaat te [plaats]

hierna te noemen verweerder

 

1. Bij brief d.d.  14 juni 2011 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem. In de daaraan voorafgaande periode heeft de deken geprobeerd te bemiddelen tussen partijen naar aanleiding van de bezwaren die klager in zijn brief d.d. 29 januari 2011 ter kennis van de deken heeft gebracht. De bemiddeling heeft niet tot overeenstemming geleid. Op verzoek van klager heeft de deken de klacht bij brief van 11 oktober 2011 ter kennis van de Raad van Discipline gebracht. Deze brief met daarbij het dossier bestaande uit 12 stukken is bij de raad binnengekomen op 14 oktober 2011.

2. Verweerder heeft klager in 2008 en 2009 als advocaat in zijn echtscheidingsprocedure bijgestaan. Klager verwijt verweerder handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt doordat:

a. Verweerder zich niet heeft gehouden aan de prijsafspraak die bij aanvang van de werkzaamheden gemaakt zou zijn;

b. De declaraties die verweerder heeft gestuurd onvoldoende zijn gespecificeerd waardoor deze niet te controleren zijn;

c. Verweerder hem verkeerd geadviseerd heeft met betrekking tot zijn recht op partneralimentatie;

d. Verweerder niet bereid is gebleken om de klacht van klager door de Geschillencommissie Advocatuur te laten behandelen.

Ter toelichting heeft klager nog gesteld dat het bedrag dat verweerder in totaal aan hem in rekening heeft gebracht niet in verhouding staat tot de geleverde werkzaamheden.

3. Verweerder heeft verweer gevoerd. In de eerste plaats stelt hij zich op het standpunt dat klager niet ontvankelijk is vanwege het tijdsverloop. De werkzaamheden zijn in oktober 2009 afgerond en pas op 29 januari 2011 heeft klager zich gewend tot de Arnhemse deken. Subsidiair voert verweerder het volgende aan. Er is geen afspraak gemaakt voor een vast tarief van € 2.000,00. Ook is niet gesuggereerd dat de kosten beperkt zouden blijven tot dat bedrag. In het intakegesprek heeft hij klager meegedeeld dat hij zijn werkzaamheden in rekening zou brengen tegen een uurtarief van € 185,00 (excl. 6 % kantoorkosten en BTW). Dit is schriftelijk bevestigd in zijn brief d.d. 12 februari 2008 aan klager. Verweerder stelt dat hij zijn declaraties heeft voorzien van een specificatie en dat klager van alle correspondentie en processtukken een kopie heeft ontvangen. Toen hij bemerkte dat klager ontevreden was heeft hij diverse malen getracht contact te leggen met klager om hiervoor een oplossing te bereiken. Het lukte hem echter niet om contact te krijgen met klager. Klager heeft in eerste instantie zelf aangegeven geen aanspraak te willen maken op partneralimentatie indien hij de echtelijke woning toegedeeld zou krijgen. Uiteindelijk is er toch aanspraak gemaakt op partneralimentatie en heeft de rechtbank deze aanspraak gehonoreerd. Klager heeft schriftelijk (in een email bericht) laten weten dat hij tevreden was met de inhoud van de echtscheidingsbeschikking.

4. Op de klachten kan met toepassing van artikel 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

5. Ten aanzien van de ontvankelijkheid:

Bij de beoordeling van het daarop betrekking hebbende verweer dienen twee belangen afgewogen te worden: enerzijds het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst en anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Bij dat laatste speelt een rol de vraag of de inmiddels verstreken tijd de advocaat in een nadelige bewijspositie heeft gebracht. Dat is niet gesteld of gebleken. Daarbij komt dat de periode tussen het afronden van de zaak in oktober 2009 en het moment dat klager zich wendde tot de deken omstreeks 15 maanden besloeg en daarmee niet als zodanig lang te beschouwen is dat het klachtrecht daarmee is vervallen. Dit geldt temeer nu klager heeft aangevoerd dat hij na de echtscheiding zeer ernstig overspannen is geraakt en daarvoor langdurig in behandeling is geweest. Gelet op al deze omstandigheden is de klacht ontvankelijk.

6. Ten aanzien van klachtonderdeel a en b:

Klachtonderdeel a en b lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Verweerder heeft de stelling van klager dat partijen een vast tarief van € 2.000,00 zijn overeengekomen gemotiveerd betwist. Ter onderbouwing daarvan heeft verweerder een kopie van zijn brief d.d. 12 februari 2008 aan klager overgelegd waarin hij heeft bevestigd dat hij zijn werkzaamheden zou declareren tegen een uurtarief van € 185,00 (excl. 6 % kantoorkosten en BTW). Het is niet aan de raad als tuchtrechter om een civielrechtelijk oordeel te vellen of de partijen de door klager gestelde overeenkomst hebben gesloten. Voor zover tuchtrechtelijk relevant is de stelling van klager, gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder, onvoldoende komen vast te staan. Uit de stukken blijkt voorts dat verweerder klager in de loop van de behandeling drie declaraties heeft gestuurd welke alle drie zijn voorzien van een urenspecificatie. Klager heeft de nota’s volledig voldaan.  Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij diverse keren geprobeerd heeft contact op te nemen met klager om de vragen resp. onduidelijkheden over de urenspecificatie die er bij klager leefden weg te nemen. Klager heeft hier niet op gereageerd. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat verweerder onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn wijze van declareren. De tuchtrechter is niet bevoegd te oordelen over de hoogte van de declaratie tenzij er sprake is van excessief declareren. Daarvan is niet gebleken. Het voorgaande brengt met zich mee dat de klachtonderdelen a en b kennelijk ongegrond zijn.

7. Ten aanzien van klachtonderdeel c:

Uit de stukken blijkt dat klager in eerste instantie heeft aangegeven geen aanspraak te willen maken op partneralimentatie. In de loop van de procedure heeft klager zijn standpunt veranderd. In de echtscheidingsprocedure is toen een verzoek om partneralimentatie ingediend en dit verzoek is door de Rechtbank toegewezen. Er is dan ook geen sprake van de situatie dat klager is geschaad in zijn belangen zodat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

8. Ten aanzien van klachtonderdeel d:

De Geschillencommissie advocatuur is alleen bevoegd om over declaratiegeschillen te beslissen indien de advocaat en cliënt de bevoegdheid van de Geschillencommissie zijn overeengekomen. Er bestaat geen wettelijke of tuchtrechtelijke verplichting voor advocaten om een dergelijke overeenkomst te sluiten. Ook dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:

De klacht wordt in al zijn onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen.

Deze beslissing is gegeven op 9 november 2011 door mr. M.F.J.N. van Osch, fungerend voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden op 9 november 2011.

Mr. M.F.J.N. van Osch,

voorzitter