Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-06-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1811

Zaaknummer

R. 2871/07.86a

Inhoudsindicatie

Klacht dat de deken de grondrechten van klager schendt door persoonsgegevens over hem op te slaan en aan derden beschikbaar te stellen. Betreft het, bij toezending door de deken van een klacht aan de Raad van Discipline, voegen van een staat van eerdere tuchtrechtelijke uitspraken over de betrokken advocaat. Klacht behelst tevens dat de deken klager bij rechtshandelingen gericht op verkrijging van ontheffing van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) buiten spel heeft gehouden, dat de deken is voortgegaan met het opslaan en beschikbaar stellen van persoonsgegevens in afwachting van de beslissing tot ontheffing van het CBP en dat de deken het handelen van zijn voorgangers heeft gesauveerd.

Inhoudsindicatie

Het Hof van Discipline heeft in een vergelijkbare zaak op 9 januari 2006 geoordeeld dat het verstrekken van de bedoelde gegevens aan de tuchtrechter de deken niet tuchtrechtelijke kan worden verweten. Het CBP heeft op 21 juli 2005 een (tijdelijke) ontheffing verleend. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Uitspraak

 

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 23 november 2005 heeft klager bij de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht een klacht ingediend tegen verweerder in diens hoedanigheid van Deken van die Orde.

1.2 Verweerder heeft de klacht toegezonden aan de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam met het verzoek te bepalen welke Deken het klachtonderzoek ter hand zou nemen.

1.3 Bij beslissing van 23 december 2005 heeft de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam de zaak verwezen naar de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem ter uitvoering van het onderzoek als bedoeld in de Advocatenwet.

1.4 De Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem heeft de klacht onderzocht en heeft het dossier op 18 mei 2006 aan de Raad van Discipline in het arrondissement Amsterdam toegezonden. De griffier van die Raad heeft – op de voet van artikel 46a, lid 3 Advocatenwet – op 19 maart 2007 aan de voorzitter van het Hof van Discipline verzocht de klacht voor behandeling naar een andere raad te verwijzen.

1.5 Bij beslissing van 12 juli 2007 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de Raad van Discipline het ressort ’s-Gravenhage, hierna: de Raad, aangewezen voor de behandeling van de klacht.

1.6 Bij beslissing van 29 mei 2009 heeft het Hof van Discipline klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet tegen voornoemde beslissing van de voorzitter van het Hof van 12 juli 2007.

1.7 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 25 oktober 2010. Daarbij heeft klager de bevoegdheid van de Raad voor zover deze ziet op de behandeling van de onderhavige klachtzaak – alsmede enkele andere klachtzaken – bestreden. De Raad heeft zich, na een schorsing van de zitting, bevoegd geacht om alle door verwijzing aanhangige klachtzaken te behandelen. Vervolgens heeft klager de toen zitting hebbende leden van de Raad gewraakt.

1.8 Bij beslissing van 17 januari 2011 heeft de wrakingskamer van de Raad het verzoek tot wraking afgewezen.

1.9 De Raad heeft, in de samenstelling zoals is vermeld aan het slot van deze beslissing, kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ter inzage van partijen hebben gelegen.

1.10 De behandeling van de zaak is voortgezet ter openbare zitting van de Raad van 4 april 2011. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen. Klager heeft de zitting aanstonds weer verlaten.

 

 

FEITEN

2.1 In oktober 2005 heeft klager bij de landelijk Deken van de Orde van Advocaten bezwaar gemaakt tegen het aanvragen door de Nederlandse Orde van Advocaten namens de 19 Raden van Toezicht van een ontheffing aan het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP).

2.2 Bij brief van 21 november 2005 heeft verweerder, handelend als Deken, het standpunt van de Raad van Toezicht in het arrondissement Utrecht aan klager kenbaar gemaakt.

Verweerder heeft in die brief onder meer het volgende aan klager meegedeeld:

“U eist dat de Raad van Toezicht aan het College Bescherming Persoonsgegevens mededeelt dat hij geen gebruik zal maken van de verleende ontheffing als bedoeld in artikel 16 Wet Bescherming Persoonsgegevens. Wij zullen aan dit verzoek niet voldoen, alleen al vanwege het feit dat de Raad van Toezicht geen strafrechtelijke gegevens over advocaten opslaat of doorgeeft. Dat is niet aan de orde. In zoverre kan ik u dus gerust stellen.

De Raad van Toezicht heeft er wel belang bij dat zij tuchtrechtelijke gegevens over advocaten kan opslaan. In het kader van het tuchtrecht is zulks noodzakelijk mede in verband met de informatievoorziening aan de Raad van Discipline.

Uw stelling dat het overhandigen van antecedentenlijsten aan de Raad van Discipline illegaal zou zijn is onjuist. Dat geldt ook voor stelling dat hier sprake zou zijn van een exclusief Utrechtse praktijk. Zoals u weet heeft de tuchtrechter uw klacht op dit punt afgewezen en is er bovendien nu een wettelijke basis voor het opmaken van antecedentenlijsten. Hier is ook geen sprake van een specifiek Utrechtse praktijk. Bij mijn weten wordt ook in andere arrondissementen op die wijze gewerkt.”

2.3 Bij beslissing van 9 januari 2006 heeft het Hof van Discipline een beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 13 december 2004,

gewezen in een overeenkomstige klachtzaak (als de onderhavige) van klager tegen de ambtsvoorganger van verweerder, bekrachtigd.

 

KLACHT

3.1 De klacht behelst de volgende verwijten:

a. Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van Deken de grondrechten van klager geschonden door persoonsgegevens over hem op te slaan en eventueel aan derden beschikbaar te stellen.

Klager stelt zich op het standpunt dat aan de Nederlandse Orde van Advocaten ontheffing is verleend door het College Bescherming Persoonsgegevens, doch niet aan de plaatselijke ordes, met als gevolg dat verweerder handelt in strijd met de wet.

Mocht echter de ontheffing, die aan de Nederlandse Orde van Advocaten is verleend, ook begrepen kunnen worden als zijnde verleend aan de plaatselijke Ordes, is klager van mening dat het ook dan onrechtmatig blijft persoonsgegevens op te slaan en eventueel aan derden te verstrekken.

b. Verweerder heeft fundamentele normen van een eerlijke procedure jegens klager niet in acht genomen doordat hij – wetende dat klager belanghebbende was – hem bij alle rechtshandelingen gericht op de ontheffing buiten spel heeft gehouden.

c. Verweerder heeft nagelaten te stoppen met het opslaan en het eventueel aan derden beschikbaar stellen van persoonsgegevens, in afwachting van de beslissing van het College Bescherming Persoonsgegevens;

d. Verweerder heeft het handelen van zijn voorgangers, waarbij inbreuk werd gemaakt op de privacy van klager en op de Wet Bescherming Persoonsgegevens, gesauveerd;

e. Verweerder heeft eerder dan klager kennis gehad van de inhoud van de uitspraak van het Hof van Discipline.

 

 

VERWEER

4. Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

 

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1 Als uitgangspunt geldt dat de advocaat die optreedt als Deken ter uitvoering van de hem bij de Advocatenwet opgedragen taak een grote mate van vrijheid toekomt in de wijze waarop hij aan die taak uitvoering geeft. Slechts indien hij zich bij de vervulling van zijn taak zodanig gedraagt (i.e. misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet.

5.2 Uitgangspunt bij de beoordeling is verder het volgende.

Bij beslissing van 13 december 2004 heeft de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, hierna: de Amsterdamse Raad, een klacht van klager tegen mr. S. als voormalig Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht ongegrond verklaard. De Amsterdamse Raad heeft in die zaak de klacht zakelijk als volgt weergegeven: verweerder handelt in strijd met artikel 46 Advocatenwet door zonder toestemming van klager een registratie bij te houden van beslissingen in eerdere tuchtrechtelijke procedures met betrekking tot klager en zonder toestemming van klager uit die registratie informatie over klager te verstrekken aan de Raad van Discipline.

Tegen de beslissing van de Amsterdamse Raad heeft klager destijds beroep ingesteld. Dit beroep heeft geleid tot de beslissing van het Hof van Discipline van 9 januari 2006, waarbij de beslissing van de Amsterdamse Raad van 13 december 2004 is bekrachtigd.

In die zaak was feitelijk aan de orde dat de toenmalige Deken begin 2003 een klacht tegen klager ter kennis had gebracht van de Raad van Discipline en daarbij een zogenaamde antecedentenlijst betreffende klager had gevoegd. Het Hof overwoog dat een wettelijke grondslag ter rechtvaardiging van die handelwijze, die ingevolge de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) niet toegestaan was, op dat moment ontbrak. Het Hof overwoog voorts dat er geen aanwijzingen waren dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat een einde zou komen aan deze voor de inwerkingtreding van de WBP reeds lang bestaande praktijk en dat het in tegendeel de bedoeling was de Advocatenwet zodanig te wijzigen dat daarvoor weer een wettelijke grondslag komt en dat in afwachting daarvan door het CBP een tijdelijke voorziening was getroffen.

Het Hof oordeelde uiteindelijk dat het de Deken niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij, handelend in zijn hoedanigheid van Deken, de bedoelde persoonsgegevens van klager aan de tuchtrechter had verstrekt. Aldus kwam het Hof tot de beslissing tot bekrachtiging van de beslissing van de Raad van Discipline van 13 december 2004.

5.3 Tenslotte is voor de beoordeling van belang dat het onder de feiten vermelde verzoek van de landelijk Deken van de Orde van Advocaten namens de 19 Raden van Toezicht tot verkrijging van een ontheffing van het CBP heeft geleid tot verlening op 21 juli 2005 van een ontheffing voor de duur van twee jaar.

Klachtonderdeel a

5.4 Verweerder heeft aangevoerd dat hij in zijn brief van 21 november 2005 alleen in het algemeen heeft gereageerd op een mailbrief van klager en dat hij feitelijk niets heeft gedaan dat in strijd zou kunnen zijn met de WBP ten aanzien van klager. Verweerder heeft voorts verwezen naar de verleende ontheffing aan de Raden van Toezicht en heeft voor zoveel nodig aangevoerd dat er geen grondrechten zijn geschaad.

Tegenover dit verweer heeft klager geen feitelijke gedragingen van verweerder aangevoerd die de klacht feitelijk zouden kunnen onderbouwen.

5.5 Het voorgaande leidt dan ook tot het oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

5.6 Ten overvloede overweegt de Raad, onder verwijzing naar de hiervoor geformuleerde uitgangspunten voor de beoordeling, dat niet is gebleken van enig handelen van verweerder in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet.

Klachtonderdeel b

5.7 Verweerder heeft bij dit klachtonderdeel aangevoerd dat de Nederlandse Orde van Advocaten namens de lokale balies ontheffing heeft gevraagd en dat verweerder er van uitgaat dat het CBP daartoe alle geëigende procedures heeft gevolgd.

5.8 Tegenover het verweer het klager geen feiten of omstandigheden aangedragen die zijn verwijt kunnen onderbouwen.

Niet is gebleken van enig onoorbaar handelen van verweerder.

5.9 Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel c

5.10 Hetgeen is overwogen en geoordeeld ten aanzien van klachtonderdeel a wordt als hier herhaald beschouwd.

Van enig handelen in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet is ook hier niet gebleken.

5.11 Klachtonderdeel c is ongegrond.

Klachtonderdeel d

5.12 Dit klachtonderdeel mist een feitelijke onderbouwing. Voor zover klager met het onderhavige verwijt heeft gedoeld op de brief van verweerder van 21 november 2005, is dat verwijt ongegrond gelet op de hiervoor vermelde uitgangspunten.

5.13 Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel e

5.14 Gebleken is verweerder in de correspondentie niet heeft verwezen naar de uitspraak van het Hof van Discipline, maar naar de op dat moment wel bekende uitspraak van de Raad van Discipline. Het klachtonderdeel berust aldus op een feitelijke misvatting en is ongegrond.

 

BESLISSING

6.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. G.J.W. van Oven, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. L.P.M. Eenens, mr. A.A.J. Maat, mr. J.H.M. Nijhuis, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2011.

 

griffier          voorzitter

 

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli¬ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.