Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-02-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1658

Zaaknummer

11-15

Inhoudsindicatie

Betreft advocaat in hoedanigheid van rapporteur / praktijkwaarnemer. Klacht dat verweerder zich veel meer voorschotten had toegeëigend dan waarop hij recht had feitelijk onjuist. Hij heeft slechts gelden gereserveerd. Er is geen sprake van diefstal of verduistering. Door de door hem gereserveerde gelden op zijn derdenrekening te storten heeft hij van die rekening geen oneigenlijk gebruik gemaakt.

Uitspraak

11-15

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM inzake:

klager,

mede namens [Advocatenkantoor],

p/a [adres], [postcode] [plaats],

tegen:

verweerder,

advocaat te [plaats],

1. Klager heeft zich bij brief d.d. 25 oktober 2010 aan de secretaris van de raad van toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem beklaagd over verweerder.

Nadat de klacht namens de deken was onderzocht is deze bij brief d.d. 20 januari 2011 ter kennis gebracht van de raad. De stukken zijn op 21 januari 2011 door de raad ontvangen.

2. De klacht betreft het optreden van verweerder als rapporteur respectievelijk praktijkwaarnemer in het kader van de door deze raad bij beslissing van 14 juli 2010 getroffen voorziening behorend bij de schorsing van klager als advocaat en bestuurder van [Advocatenkantoor] (op de voet van het bepaalde in de artikelen 60ab, 60b en 60c Advocatenwet). Bij die beslissing heeft de raad met betrekking tot de honorering van de door verweerder te verrichten werkzaamheden het volgende bepaald:

6. bepaalt dat mr. [X] voornoemd zijn werkzaamheden zal uitvoeren tegen een - ten laste van verweerder of diens praktijkvennootschap te brengen - vergoeding van ten hoogste € 250,-  per uur exclusief BTW en exclusief de kosten van diens administratieve ondersteuning (te berekenen tegen het tarief dat voor die ondersteuning hem of diens kantoor kost) en reiskosten (zijnde € 0,75 per gereden kilometer), zulks met een maximum van (voorshands) 50 uur in totaal voor mr. [X];

7. bepaalt dat verweerder aan mr. [X] voornoemd binnen 5 (vijf) werkdagen na dagtekening van deze beslissing op een door mr. [X] aan te wijzen rekening een voorschot zal voldoen van (vooralsnog) € 7.500,--  en (vooralsnog) € 1.500, -- aan kosten van administratieve ondersteuning, alles exclusief BTW en reiskosten welk bedrag hangende het onderzoek op verzoek van deze kan worden verhoogd;

8. machtigt mr. [X] om hetgeen hem aan voorschotten toekomt, telkens als dat aan de orde is, ten behoeve van zichzelf onder zich te nemen uit of af te zonderen

van de tegoeden van de lopende rekeningen (niet zijnde de rekening derdengelden) van het kantoor van verweerder;

3. Verweerder heeft bij brief van [….] 2010 aan de (voorzitter van de) raad verslag gedaan van zijn bevindingen en verzocht om verhoging van het aantal uren dat voorshands was begroot op 50 tot de daadwerkelijk door hem bestede tijd, op dat moment 76 uur exclusief reistijd (later nog eens verhoogd met 6 uur).

4. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op [….] 2011 van de ex artikel 60ab lid 4 Advocatenwet door de deken ter kennis van de raad gebrachte klachten tegen verweerder, heeft de raad tevens behandeld de vraag welk bedrag op basis van artikel 60 d lid 4 Advocatenwet door klager aan verweerder diende te worden vergoed.

Blijkens een bij gelegenheid van die behandeling overgelegde notitie heeft verweerder ten laste van [Advocatenkantoor] op [….], [….] en [….] 2010 de volgende bedragen op zijn derdenrekening gedeponeerd: € 12.583,06, € 6.000,00 en € 7.000,00.

In zijn beslissing van [….] 2010 heeft de raad geoordeeld dat aan verweerder een vergoeding toekomt van € 25.935,00 en verweerder gemachtigd om deze vergoeding ten laste van klager c.q. [Advocatenkantoor] te betalen uit het depot op zijn, verweerders, derdenrekening.

Klager is van deze beslissing in appel gekomen.

5. De klacht in de onderhavige procedure luidt als volgt:

1.  Verweerder heeft zich veel meer aan voorschotten toegeëigend dan waarop hij krachtens de beslissing van de raad van [….] 2010 recht had.

2. Verweerder heeft daarbij op een oneigenlijke manier gebruik gemaakt van de aan hem ter beschikking staande rekening (stichting) derdengelden.

3. Verweerder heeft zich aldus handelend schuldig gemaakt aan het strafbaar feit van diefstal c.q. verduistering, zulks in samenwerking met de deken in het arrondissement [plaats], mr. [Y].

6. De voorzitter is van oordeel dat op de voet van het bepaalde in artikel 46 g lid 1 Advocatenwet bij voorzittersbeslissing op de klacht dient te worden beslist.

7. Voorop heeft te staan dat ook handelen van een advocaat in een andere hoedanigheid onder het tuchtrecht valt wanneer sprake is van optreden in een functie die algemeen als behorend tot de praktijkuitoefening van een advocaat in ruime zin wordt beschouwd. De klacht ziet op verweerders handelen als onderzoeker, rapporteur en praktijkwaarnemer, daartoe benoemd door de raad van discipline. Dat handelen behoort tot de praktijkuitoefening in algemene zin, zodat het advocatentuchtrecht van toepassing is. Klager kan dus in zijn klacht worden ontvangen.

8. De voorzitter beoordeelt de klacht als volgt.

Het eerste onderdeel van de klacht is feitelijk onjuist. Verweerder heeft zich geen voorschotten ‘toegeëigend’. Hij heeft slechts gelden ten laste van [Advocatenkantoor] op zijn derdenrekening gedeponeerd. Hij deed zulks overigens nadat klager in gebreke was gebleven met nakoming van zijn verplichting ingevolge de (inmiddels onherroepelijke) beslissing van de raad van discipline van [….] 2010 binnen vijf werkdagen het daar beschreven voorschot aan verweerder te voldoen.

Gegeven de hem door de raad verleende bevoegdheden stond het verweerder vrij om gelden van klagers [Advocatenkantoor] te deponeren op zijn derdenrekening. De voorzitter leidt uit het feitelijk verloop van de zaak af dat het daarbij niet ging om voorschotten in de eigenlijke zin des woords zoals bedoeld in de beslissing van de raad van [….] 2010. Zodanige voorschotbetalingen heeft verweerder in het geheel niet onder zich genomen, zelfs niet ter grootte van het bedrag dat daarvoor in voornoemde beslissing was bepaald.

Verweerder deponeerde die gelden blijkens zijn toelichting bij brief d.d. [….] 2010 aan de deken op een moment en in de situatie dat er ernstig rekening mee diende te worden gehouden dat deze vennootschap zou failleren. Hij deed dat in afwachting van de beslissing van de raad over de hoogte van de vergoeding en het antwoord op de vraag ten laste van wie deze kosten gebracht dienden te worden. Van enig oneigenlijk of ongeoorloofd gebruik van verweerders derdengeldrekening is dan geen sprake. Zo’n rekening is juist bedoeld om gelden van derden gesepareerd te houden van de eigen praktijk totdat doorbetaling aan de rechthebbende kan plaatsvinden. Verweerder heeft dan ook van die rekening gebruik kunnen maken in afwachting van de door de raad van discipline – en nu in appel door het hof van discipline - te geven beslissing omtrent de hem toekomende vergoeding voor zijn werkzaamheden als rapporteur/waarnemer. De voorzitter betrekt daarbij dat de wetgever in artikel 60 d lid 4 Advocatenwet tot uitgangspunt heeft gekozen dat de betrokken advocaat, in dit geval klager, de kosten van het onderzoek heeft te dragen en dat de kosten die niet door de advocaat worden gedragen worden vergoed door de orde in het arrondissement waarin de advocaat kantoor houdt (artikel 60 d lid 5).

Het verwijt dat verweerder zich schuldig zou hebben gemaakt aan diefstal of het mede plegen daarvan is van elke grond ontbloot.

De voorzitter is dan ook van oordeel dat de klacht in zijn geheel als kennelijk ongegrond behoort te worden afgewezen.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:

De klacht van klager tegen verweerder is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 21 februari  2011 door mr. M.J. Blaisse, plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof  te Arnhem, en in afschrift verzonden op 21 februari 2011.

Mr. M.J. Blaisse