Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-12-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA2363

Zaaknummer

H 89 - 2011

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Voor zover uit de stukken valt op te maken heeft verweerder op correcte wijze uitvoering gegeven aan de hem door zijn client gegeven opdracht. De uitkomst van een procedure kan een advocaat niet worden aangerekend. Onweersproken staat vast dat verweerder bij het aanvaarden van zijn opdracht met klager overleg heeft gepleegd over het vragen van een toevoeging. Ook nadien is hij alert gebleven op de mogelijkheid voor zijn optreden in toevoeging te vragen.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

 

H 89 – 2011

 

Raad van Discipline

in het ressort ’s-Hertogenbosch

 

Beslissing d.d. 19 december 2011 inzake de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

1.         Verloop van de procedure

 

1.1       Bij brief van 13 april 2011 heeft de deken van de Orde van Advocaten in arrondissement ’s Hertogenbosch de klacht ter kennis gebracht van de Raad.

1.2       De klacht is behandeld ter zitting van de Raad van 31 oktober 2011 in aanwezigheid van klager en verweerder, eerstgenoemde bijgestaan door zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3       De Raad heeft kennis genomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken aan de Raad, de stukken genoemd in de daarbij behorende inventarislijst, de door de gemachtigde van klager overgelegde procesmachtiging en de door deze gemachtigde overgelegde pleitnota.

 

2.         De klacht

 

De klacht kan als volgt worden samengevat:

-         hoewel door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in het gelijk gesteld, bestaat er voor klager geen mogelijkheid zijn kosten, materiële schade en immateriële schade op het Rijk te verhalen;

-         verweerder is ten onrechte niet op basis van een toevoeging voor klager opgetreden, hoewel dit wel tot de mogelijkheden had behoord;

-         verweerder heeft op kosten van klager diverse rapporten laten opstellen zonder daarvan uiteindelijk in de procedure gebruik te maken.

 

3.         De feiten

 

3.1       Medio 2001 heeft klager verweerder op diens toenmalige kantoor om een “second opinion” gevraagd in een handhavingskwestie. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder vervolgens klager in deze kwestie bijgestaan.

3.2       Hierop aansluitend heeft verweerder klager geadviseerd om met betrekking tot een klager toebehorende onroerende zaak een verzoek tot vergoeding van planschade bij de gemeente in te dienen. Klager heeft aan verweerder vervolgens opdracht gegeven voor het indienen van een dergelijk verzoek.

3.3       Op dit verzoek is in oktober 2003 door de gemeenteraad afwijzend beslist, tegen welk besluit verweerder namens klager bezwaar heeft gemaakt. Bij besluit op bezwaar is de weigering om planschade te vergoeden gehandhaafd.

3.4       Hierna is een door klager bij de rechtbank Zutphen ingesteld beroep tot drie maal toe gegrond verklaard. Van de laatste uitspraak, van 28 januari 2009, is de gemeente in hoger beroep gekomen waarna de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State toepassing heeft gegeven aan de zogenoemde bestuurlijke lus.

3.5       In dat kader heeft de Raad van State zich laten adviseren door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak die op haar beurt aan een locale makelaar advies gevraagd, welk advies erop uitkwam dat er geen sprake was van een waardedaling van de betrokken onroerende zaak. Een door klager op advies van verweerder gevraagd tegenadvies heeft de Afdeling naast zich neergelegd, en zij heeft aan klager geen schadevergoeding toegekend.

 

4.         Het verweer

 

Verweerder heeft zich als volgt tegen de klacht verweerd:

-         de figuur van planschade beperkt zich tot materiële schade die in direct causaal verband staat met wijziging van het planologisch regime; andere schadecomponenten vallen daarbuiten; de aan verweerder verstrekte opdracht strekte zich ook niet uit tot andere schadecomponenten.

-         voorafgaand aan het verzoek van klager aan verweerder om de behandeling van de handhavingkwestie over te nemen (medio 2001) is wel gesproken over de mogelijkheid van een toevoeging maar daarbij is niet gebleken dat verweerder daarvoor in aanmerking kwam. De onderneming van klager bestond toen uit een schildersbedrijf en een winkel in schildersbenodigdheden.

-         het is juist dat twee externe adviezen zijn ingewonnen; op grond van de inhoud van deze adviezen is na overleg met klager besloten daarvan in de procedure geen gebruik te maken.

 

5.         Beoordeling van de klacht

 

5.1       Uitgangspunt voor de beoordeling van de onderhavige klacht is de zorgvuldigheidsnorm van artikel 46 van de Advocatenwet. Ter beoordeling ligt derhalve de vraag voor of verweerder tegenover klager heeft gehandeld in strijd met de zorg die een advocaat ten opzichte van zijn cliënt in acht moet nemen.

5.2       Wat dit betreft oordeelt de Raad ten aanzien van het eerste onderdeel van de klacht dat niet is komen vast te staan dat de indertijd door klager aan verweerder verstrekte opdracht meer inhield dan enerzijds juridische bijstand in de handhavingskwestie en anderzijds het indienen van een verzoek om vergoeding van planschade. Uit de stukken en hetgeen is aangevoerd is de Raad niet gebleken dat verweerder niet op correcte wijze uitvoering heeft gegeven aan deze opdrachten. De uitkomst van een procedure kan een advocaat, behoudens omstandigheden waarvan in deze zaak niet is gebleken, niet worden aangerekend. Voor het overige heeft klager ook onvoldoende duidelijk aangegeven welke andere schadeposten naar zijn mening voor vergoeding in aanmerking genomen hadden moeten worden en waarom. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

5.3       Ook het tweede onderdeel van de klacht oordeelt de Raad ongegrond. Als onweersproken staat vast dat verweerder bij het aanvaarden van de opdracht in 2001 met klager overleg heeft gepleegd over het vragen van een toevoeging. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij daarvoor toen in aanmerking zou zijn gekomen of dat verweerder die mogelijkheid nader had dienen te onderzoeken. Klager dreef immers een eigen onderneming en beschikte over eigen vermogen in de vorm van een huis. Dat verweerder alert is gebleven op de mogelijkheid voor zijn bijstand aan klager een toevoeging te vragen, blijkt uit het feit dat hij de procedure bij de Raad van State ten slotte wel op toevoegingsbasis voor klager heeft behandeld.

5.4       Wat betreft het in de procedure niet overleggen van de op kosten van klager opgemaakte rapporten wordt geoordeeld dat zulks op zichzelf geen verwijtbaar handelen oplevert. Het kan immers uiterst zinvol zijn een dergelijke overlegging achterwege te laten indien de inhoud van deze rapporten niet in positieve zin bijdraagt aan het processuele standpunt van de cliënt. De inhoud van een aangevraagd deskundigenrapport is nu eenmaal niet van te voren te voorspellen. In zoverre kan ook niet geoordeeld worden dat deze kosten vergeefs zijn gemaakt. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

 

6.         De beslissing

 

De Raad van Discipline:

 

- verklaart de klacht op alle onderdelen ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door mr. E.P. van Unen, voorzitter, en mrs. E.P.C.M. Teeuwen,

A.W.G. Houtakkers, P.A.M van Hoef en J.J.M. Goumans, leden, in tegenwoordigheid van

mr. C.M. van Lanschot als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2011

 

 

griffier                                                                                                   voorzitter

 

 

 

verzonden op: 20 december 2011

 

 

 

 

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient uw appelmemorie in het bezit t e zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie , maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

 

De appelmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline

 

 

Per post. Het postadres van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek. 

Bezorging. De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

Per fax. Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608; tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607