Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-06-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1747

Zaaknummer

10-387A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Verzuim verweerder om echtscheidingsbeschikking in registers in te schrijven. Niet adequaat meewerken aan afwikkeling van schadevergoeding die klaagster als gevolg van dit verzuim heeft geleden. Klacht grotendeels gegrond, de raad legt de maatregel van voorwaardelijke schorsing van een maand op.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 21 juni 2011

in de zaak 10-387A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 22 oktober 2010 binnengekomen klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

de heer mr.

v e r w e er d e r 

1.         Verloop van de procedure

1.1. Bij brief van 21 oktober 2010, door de raad ontvangen op 22 oktober 2010, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. De klacht is ter zitting van de raad van 18 april 2011 behandeld in aanwezigheid van partijen alsmede van de raadsvrouwe van klaagster, mr. S.I. Fonds. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3. De raad heeft kennisgenomen van de in paragraaf 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 16 met bijlagen zoals vermeld in de in die brief opgenomen inventarislijst, alsmede van de fax van verweerder van 7 april 2011 (inclusief 8 pagina's aan bijlagen).

2.   De klacht

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij:

(a) nadat klaagster zich in 2003 tot hem heeft gewend met het verzoek een eenzijdig verzoek tot echtscheiding in te dienen, zonder haar opdracht of toestemming een gemeenschappelijk echtscheidingsverzoek heeft ingediend;

(b) heeft verzuimd de echtscheidingsbeschikking tijdig in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand, zodat het huwelijk niet ontbonden is; en

(c) niet, althans niet adequaat, meewerkt aan de afwikkeling van de vergoeding van schade die klaagster ten gevolge van het nalaten om de echtscheidingsbeschikking in te schrijven heeft geleden en waarvoor zij verweerder aansprakelijk heeft gesteld.

3.   Feiten

3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Verweerder heeft klaagster vanaf april 2003 bijgestaan op toevoegingsbasis terzake van een echtscheidingsprocedure. Nadat de toenmalige echtgenoot van klaagster zich met een gemeenschappelijk verzoek akkoord heeft verklaard, heeft verweerder in juli 2003 een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding ingediend. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 27 augustus 2003 is de echtscheiding tussen klaagster en haar (toenmalige) echtgenoot uitgesproken. Verweerder heeft nagelaten de beschikking in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand, zodat de echtscheiding niet tot stand is gekomen.

3.3 Klaagster heeft zich bij brief van 18 juni 2008 bij verweerder beklaagd over het feit dat de echtscheiding niet is ingeschreven. Deze brief luidt, voor zover van belang:

“(…) ben ik er, begin van dit jaar er achter gekomen, dat u vergeten bent om mij als gescheiden bij de gemeente in te schrijven. Na u regelmatig gebeld en geschreven te hebben, begin ik ’t nu zat te worden. U zegt me elke keer dat u er mee bezig bent en dat u me terug belt, dat u er iets aan gaat doen, maar ik merk hier tot op heden niets van.”

3.4 Verweerder heeft klaagster in september/oktober 2008 aangeboden een nieuw echtscheidingsverzoek in te laten dienen door een andere advocaat. Deze nieuwe advocaat heeft klaagster in zijn brief van 23 november 2008 laten weten dat een echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek het snelst zou gaan, maar is niet tot indiening van een nieuw echtscheidingsverzoek overgegaan. Vervolgens heeft klaagster zich – na verwijzing door het Juridisch Loket – in april 2009 gewend tot haar huidige advocaat, met het verzoek de echtscheidingsprocedure over te nemen. De huidige advocaat heeft verweerder in 2009 bij brief en fax aansprakelijk gesteld.

3.5 Op 10 maart 2010 heeft de huidige advocaat van klaagster verweerder gevraagd of hij aansprakelijkheid erkende en of hij zijn beroepsfout al had gemeld bij zijn verzekeraar. Op 25 maart 2010 heeft zij een eenzijdig verzoek tot echtscheiding ingediend. In de tussentijd hebben zich twee deurwaarders gemeld bij klaagster om verhaal te halen voor schulden van haar (toenmalige) echtgenoot.

3.6 Op 29 april 2010 heeft verweerder zijn verzuim om de echtscheiding in te schrijven gemeld bij zijn verzekeraar.

3.7 In het voorjaar van 2010 heeft de huidige advocaat van klaagster gevraagd om een voorschot op de schadevergoeding in verband met de door klaagster te maken aanzienlijke kosten voor het opnieuw voeren van de echtscheidingsprocedure. Dit verzoek is niet ingewilligd. Na ontvangst van de definitieve nota’s voor rechtsbijstand, in maart 2011, heeft verweerder deze voldaan onder inhouding van een bedrag van EUR 324,50.

4.    Beoordeling van de klacht

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Klaagster heeft eerst in april 2010 geklaagd over het feit dat verweerder in juli 2003 een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding heeft ingediend in plaats van een eenzijdig verzoek tot echtscheiding. De vraag is of klaagster na zo een lange periode nog in haar klacht kan worden ontvangen. Op de mondelinge behandeling heeft klaagster toegelicht dat het bijna zeven jaar heeft geduurd voordat zij een klacht heeft ingediend, omdat zij een leek is en zich niet eerder had gerealiseerd dat er sprake was van een gemeenschappelijk verzoek.

4.2 De raad overweegt in dit verband dat twee belangen tegen elkaar dienen te worden afgewogen, te weten enerzijds het ten gunste van klaagster wegende maatschappelijke belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, en anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij de deken en bij de tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds. Niet op voorhand kan worden gezegd welk tijdsverloop moet worden aangehouden, maar dit zal van geval tot geval aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval moeten worden bepaald.

4.3 De raad is van oordeel dat de hiervoor bedoelde afweging in het voordeel van verweerder moet uitpakken. Daarbij wordt in ogenschouw genomen dat de onder 4.1 door klaagster aangevoerde redenen geen, althans onvoldoende rechtvaardiging zijn voor het zo lang wachten met het indienen van een klacht over de aan verweerder verweten handelwijze in juli 2003. Klaagster had in 2003 uit ten minste vier haar toegezonden stukken kunnen en moeten begrijpen dat sprake was van een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding. Dit staat immers duidelijk in het gemeenschappelijk echtscheidingsverzoek, de echtscheidingsbeschikking, de begeleidende brief van verweerder en de akte van berusting. Voorts heeft klaagster ook niet duidelijk kunnen maken in welk opzicht verweerder haar belangen heeft geschonden door een gemeenschappelijk in plaats van een eenzijdig verzoek in te dienen. De ernst van de verweten gedraging is daarom ook geen goede reden om klaagster ondanks het tijdsverloop nog ontvankelijk te achten in dit klachtonderdeel.

4.4 Op basis van het voorgaande acht de raad de termijn waarbinnen de klacht is ingediend onredelijk lang, hetgeen leidt tot de conclusie dat klaagster in klachtonderdeel a) niet ontvankelijk is.

Ad klachtonderdeel b)

4.5 De raad overweegt dat de advocaat voor de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt heeft behartigd ten volle verantwoordelijk is. De tuchtrechter dient in dit opzicht te beoordelen of er sprake is van enig handelen of nalaten van de advocaat in strijd met de zorg die de advocaat behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen hij of zij behartigt of behoort te behartigen. Uitgangspunt daarbij is dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime mate van vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijk verwijt eerst aan de orde kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt of adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

4.6 De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. Vaststaat dat klaagster aan verweerder opdracht heeft gegeven haar de benodigde juridische bijstand te verlenen om haar echtscheiding te bewerkstelligen en dat verweerder dit op zich heeft genomen, maar verzuimd heeft om de echtscheidingsbeschikking in te schrijven in de daartoe bestemde registers, waardoor de echtscheiding niet tot stand is gekomen. Verweerder heeft dit verzuim erkend. Daarmee staat vast dat de zaak door verweerder kennelijk onjuist is behandeld, terwijl de belangen van klaagster daardoor zijn of kunnen worden geschaad.

4.7 Klachtonderdeel b) is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.8 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen, in het bijzonder als hij uit berichten van de cliënt moet begrijpen dat hij een beroepsfout heeft gemaakt. Hij zal, mede gelet op Gedragsregel 11, zijn cliënt dan met de nodige voortvarendheid van de gemaakte fout op de hoogte moeten stellen , moeten bezien hoe de schade kan worden beperkt en tevens zal hij zijn welwillende medewerking moeten verlenen aan de afwikkeling van de door zijn fout door de cliënt geleden schade. Dit laatste impliceert onder meer, nu advocaten verplicht zijn een beroepsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten, dat de advocaat, indien bij de gemaakte fout reële financiële belangen van de cliënt zijn betrokken die vallen onder de dekking van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering, de gemaakte fout op korte termijn doorgeeft aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar (vgl. onder meer HvD 25-11-2005, nr. 4318; RvD Leeuwarden 8-3-2006, Adv. Blad. 30-3-2007; en RvD Amsterdam 8 mei 2006, nr. 05-353). 

4.9 Vaststaat dat klaagster op 18 juni 2008 schriftelijk en voordien al herhaaldelijk telefonisch aan verweerder heeft laten weten ontdekt te hebben dat verweerder had verzuimd de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers in te schrijven. Eerst in september/oktober 2008 heeft verweerder daarop gereageerd door aan klaagster het aanbod te doen om – op kosten van verweerder – een nieuwe advocaat in te schakelen die haar echtscheidingsprocedure nogmaals zou kunnen voeren.

4.10 Nu verweerder zonder (voldoende) rechtvaardiging minimaal drie tot vier maanden sinds het vernemen van het verzuim heeft gewacht alvorens enige actie te ondernemen, terwijl de blijkbaar nog niet ontbonden huwelijksgemeenschap voor klaagster een aanzienlijk financieel risico met zich bracht, heeft verweerder niet voldoende voortvarend gereageerd op de ontdekking van zijn beroepsfout en niet voldoende voortvarend getracht de schade te beperken en derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

4.11 Daar komt bij dat verweerder weliswaar op zijn kosten een andere advocaat voor klaagster heeft ingeschakeld, maar zich vervolgens niet de moeite heeft getroost zich van de voortgang op de hoogte te laten houden. Zo kon het gebeuren dat er een half jaar na de inschakeling van de andere advocaat nog geen echtscheidingsverzoek was ingediend. Ook dit is niet een effectieve, een advocaat passende handelwijze geweest.

4.12 Voorts stelt de raad vast dat verweerder, terwijl hij in ieder geval sinds juni 2008 op de hoogte was van zijn beroepsfout, pas op 29 april 2010 melding van het verzuim heeft gemaakt bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Dit terwijl de huidige advocaat van klaagster al in 2009 en – bij herhaling – op 10 maart 2010 expliciet aan verweerder had verzocht om die melding, terwijl bij brief van 10 maart 2010 ook al kenbaar was gemaakt dat klaagster (mogelijk) schade zou lijden wegens aanmaningen terzake van de schulden van klaagsters (ex-)echtgenoot. Klaagster mocht naar het oordeel van de raad verwachten, dat verweerder het verzuim spoedig na ontdekking daarvan bij zijn verzekeraar zou melden. Door deze melding pas in een laat stadium te doen en klaagster vervolgens bovendien in het ongewisse te laten over de stellingname van de verzekeraar terzake van vergoeding van de schade voortvloeiend uit het verzuim, heeft verweerder evenmin voortvarend en adequaat gehandeld.

4.13 De kosten van de rechtsbijstand voor de nieuwe echtscheidingsprocedure heeft verweerder uiteindelijk ook niet voldoende welwillend afgewikkeld. Op een verzoek van  de huidige advocaat van klaagster tot betaling van een voorschot voor de door klaagster te maken kosten van rechtsbijstand, is hij niet ingegaan, waardoor de huidige advocaat die kosten zelf heeft moeten voorschieten. Voorts heeft hij in reactie op dat verzoek geantwoord dat de verzekeraar daarvoor geen dekking verleende, omdat klaagster voor een toevoeging in aanmerking zou komen als zij een verlegging van het peiljaar zou aanvragen, terwijl ter zitting is gebleken dat de kosten van de tweede echtscheidingsprocedure helemaal niet onder de verzekering waren gedekt en verweerder deze dus zelf zou moeten dragen. Voorts heeft verweerder van de facturen van de huidige advocaat betreffende de verleende bijstand een bedrag van EUR 324,50 niet betaald. Volgens verweerder betreft dit een inhouding vanwege een nog niet door klaagster betaalde eigen bijdrage voor griffierecht uit 2003. Nu klaagster betwist dat van achterstallige betaling sprake was, kan de raad niet vaststellen of de inhouding terecht was. Wel stelt de raad vast dat verweerder voornoemd bedrag, dat zijn oorsprong heeft in de echtscheidingsprocedure die ongeveer 7 jaar geleden is gevoerd, zonder toelichting aan en zonder toestemming van klaagster heeft ingehouden. De raad is van oordeel dat verweerder ook in dit opzicht heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

4.14 Ook klachtonderdeel c) is derhalve gegrond.

5. Maatregel

5.1. De raad meent dat verweerder ten opzichte van klaagster ernstig is tekortgeschoten in zijn zorgplicht. Zijn handelwijze is een ernstige inbreuk op het vertrouwen dat het publiek in de advocatuur als beroepsgroep moet kunnen hebben. Op grond van alle omstandigheden in deze zaak, de aard en ernst van de gegrond bevonden klachten en de eerdere aan verweerder opgelegde tuchtrechtelijke maatregel acht de raad de maatregel van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor een maand passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klaagster in klachtonderdeel a) niet ontvankelijk;

- verklaart klachtonderdelen b) en c) gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van een maand;

- bepaalt dat de schorsing niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de raad van discipline later anders zal oordelen op grond dat verweerder zich binnen de hierna te vermelden proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging; en

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar ingaande op de dag dat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mr. A. de Groot, mr. L.D.H. Hamer, mr. R.P.F. van der Mark, mr. B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. D.K. Baas, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 21 juni 2011.

 

 

voorzitter griffier

Deze beslissing is in afschrift op 21 juni 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster;

- verweerder;

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam; en

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan ten aanzien van klachtonderdeel a hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- klaagster;

- verweerder;

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam; en

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan ten aanzien van klachtonderdelen b en c hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- verweerder; en

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep

zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van

de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 46 08. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 - 548 46 07.