Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-12-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA2375

Zaaknummer

H 130 - 2011 en H 129 - 2011

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft valsheid in geschrifte gepleegd in een declaratie aan zijn client, wetende dat deze gedeeltelijk ten laste van de wederpartij zou worden gebracht.

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond.

Inhoudsindicatie

Maatregel voorwaardelijke schorsing van vier weken, proeftijd twee jaren.

Uitspraak

 

H 130 – 2011 en H 129 – 2011

 

Raad van Discipline

in het ressort ’s Hertogenbosch

 

Beslissing d.d. 19 december 2011 inzake het dekenbezwaar en de klacht van:

 

de deken

 

en:

 

klaagster,

 

tegen:

 

verweerder

 

 

1.         Verloop van de procedure.

 

1.1       Bij brief aan de Raad van 30 mei 2011, door de Raad ontvangen op 31 mei 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ’s-Hertogenbosch bezwaren tegen verweerder ter kennis van de Raad gebracht.

1.2       Vervolgens heeft de deken bij brief aan de Raad van 31 mei 2011, door de Raad ontvangen op 1 juni 2011, de klacht ter kennis van de Raad gebracht.

1.3       De bezwaren en de klacht zijn behandeld ter openbare zitting van de Raad van 31 oktober 2011 in aanwezigheid van de deken, klaagster en verweerder, de laatste bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. X. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

1.4       De Raad heeft kennis genomen van:

-         de onder 1.1 en 1.2 bedoelde brieven van de deken aan de Raad.

-         de bij beide brieven gevoegde bijlagen, telkens genummerd 1 / 6;

-         de brief van de ex-echtgenoot van klaagster aan de voorzitter van de Raad van 18 augustus 2011.

 

2.         De bezwaren en de klacht.

 

2.1       De bezwaren en de klacht houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder jegens klaagster valsheid in geschrifte heeft gepleegd en door aldus te handelen de norm, neergelegd in artikel 46 van de Advocatenwet, heeft overschreden.

2.2       De Raad zal de bezwaren en de klacht gevoegd behandelen en beoordelen.

 

3.         De feiten.

 

3.1       Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2       Klaagster en haar (thans ex-)echtgenoot zijn verwikkeld geweest in een echtscheidingsprocedure en de daaruit voortvloeiende geschillen. Verweerder trad op als advocaat van de echtgenoot.

3.3       In artikel 9 van het tussen klaagster en haar echtgenoot gesloten echtscheidingsconvenant van juni 2010 is overeengekomen: “de kosten van de door beide partijen ingeschakelde advocaten en de verschuldigde leges/griffierechten worden door partijen bij helfte gedragen over de periode tot en met 6 januari 2010. De kosten met ingang van 7 januari 2010 komen voor ieder der partijen voor zich.”

3.4       Verweerder heeft via de advocaat van klaagster zijn declaratie voor werkzaamheden tot en met 6 januari 2010 ter verrekening overeenkomstig artikel 9 van het convenant ingebracht. Het betrof zijn declaratie met urenspecificatie, ten bedrage van € 3.764,75. Nadien heeft verweerder circa 7 uren die hij feitelijk na 6 januari 2010 had besteed opgevoerd in een gecorrigeerde declaratie ten bedrage van € 5.591,94, eveneens gedateerd op 4 december 2009 maar verzonden op 18 maart 2011.

3.5       Klaagster heeft uiteindelijk geen financieel nadeel van het handelen van verweerder ondervonden, omdat zij slechts de eerste declaratie door verrekening voor de helft heeft betaald.

 

4.         Beoordeling

 

4.1       De Raad stelt vast dat verweerder de onjuistheid van zijn handelwijze zowel in diens gesprek met de deken op 6 mei 2011 als ter zitting alsnog volmondig heeft erkend, zij het dat hij ter verdediging heeft aangevoerd daartoe te zijn aangezet door zijn cliënt.

4.2       Of de cliënt van verweerder ter zake initiatieven heeft genomen dan wel voorstellen heeft gedaan, kan de Raad niet vaststellen nu de standpunten van verweerder en diens cliënt wat dit betreft lijnrecht tegenover elkaar staan. De Raad acht dit overigens ook niet relevant, omdat een advocaat immers zijn eigen verantwoordelijkheid heeft en zich niet dient te laten leiden door zijn client.

4.3       De feiten kunnen tot geen andere conclusie leiden dan dat verweerder zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en aldus de norm van artikel 46 Advocatenwet heeft geschonden, zodat oplegging van een maatregel dient te volgen.

4.4       Bij zijn beslissing omtrent de zwaarte van de op te leggen maatregel houdt de Raad rekening met het feit dat verweerder nimmer eerder met de tuchtrechter in aanraking is geweest, dat hij zijn foutieve handelwijze alsnog gaaf en onvoorwaardelijk heeft erkend en dat klaagster geen nadeel van dit handelen heeft ondervonden. Voorts houdt de Raad hierbij rekening met het gegeven dat de bezwaren en de klacht hetzelfde handelen van verweerder betreffen, zodat hij slechts in één van beide zaken een maatregel zal opleggen.

 

5.         Beslissing

 

De Raad van Discipline,

 

in de zaak H 130 – 2011:

-         verklaart de bezwaren van de deken gegrond;

-         legt ter zake aan verweerder de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 4 weken, evenwel met bepaling dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de Raad later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt;

 

in de zaak H 120 – 2011:

-         verklaart de klacht gegrond;

-         verstaat dat geen afzonderlijke maatregel wordt opgelegd, gezien de bij deze beslissing in de zaak H 130 – 2011 reeds opgelegde maatregel.

 

 

Aldus gegeven door mr. E.P. van Unen, voorzitter, en mrs. E.P.C.M. Teeuwen, A.W.G. Houtakkers, P.A.M van Hoef, en J.J.M. Goumans, leden, in tegenwoordigheid van mr, C.M. van Lanschot als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2011

 

 

griffier                                                                                                   voorzitter

 

 

 

verzonden op 20 december 2011

 

 

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient uw appelmemorie in het bezit t e zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie , maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

 

De appelmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline

 

Per post. Het postadres van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek. 

Bezorging. De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

Per fax. Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608; tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607