Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-09-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRLEE:2011:YA2942

Zaaknummer

20a/10

Inhoudsindicatie

Het is een advocaat niet toegestaan tegen een (voormalig) cliënt op te treden, ook niet als hij ten behoeve van zijn kantoorgenoot( die de zaak inhoudelijk behandelt) slechts formele (proces)handelingen verricht, terwijl de kantoorgenoot hem niet heeft bericht over de achtergronden van de relatie tussen de kantoorgenoot en de (voormalige) cliënt. De advocaat heeft een eigen verantwoordelijkheid en mag niet zonder meer afgaan op zijn kantoorgenoot. De uitzonderingen van regel 7 lid 5 Advocatenwet deden zich ten dezen niet voor. Een advocaat behoort immers te weten dat het tuchtrechtelijk niet toelaatbaar is dat een kantoorgenoot tegen een (voormalige) cliënt optreedt. Klacht is deels gegrond, deels niet-ontvankelijk. Er volgt een enkele waarschuwing. Een verzoek ex art. 48 lid 7 van de Advocatenwet wordt afgewezen.

Uitspraak

BESLISSING van de raad van discipline in de zaak met nummer 20a/10 en 20b/10

Bij brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen van 23 maart 2010 is op 24 maart 2010 bij de raad van discipline binnengekomen een klacht van

de besloten vennootschap [   ] B.V. (20a/10)

de heer [   ]

klagers

gemachtigde: mr. [   ]

tegen

mr. [   ]

verweerder

gemachtigde: mr. [   ]

en

de besloten vennootschap [   ] B.V. (20b/10)

de heer [   ]

klagers

gemachtigde: mr. [   ]

tegen

mr. [   ]

verweerder

gemachtigde: mr. [   ]

Zaken 20a/10 en 20b/10

Procesverloop

De raad, bestaande uit mrs. P. Schulting, voorzitter, E. van Asselt-Pronk, G.W. Brouwer, M.E. Derix, J.H. van der Meulen, , leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink, griffier, heeft in een openbare zitting te Groningen op 17 juni 2011 de klacht behandeld.

N. is ter zitting verschenen, mede namens de besloten vennootschap E.  B.V., vergezeld van hun gemachtigde, mr V. Z. Tevens zijn verschenen mrs. G. en V., tezamen met hun gemachtigde, mr. K.

De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier alsmede een brief van de gemachtigde van verweerders van 31 mei 2011 met bijlagen.

Klagers hebben ter zitting een pleitnota overgelegd.

Feiten

In augustus/september 2005 is een aantal personen, waaronder mr. V., door N. benaderd met het aanbod om samen met hem te investeren in een project in Polen betreffende de bouw van 150 woningen in de buurt van K., in samenwerking met de Poolse vennootschap P., hierna te noemen: P.

De  investeerders hebben op basis van de door N. verstrekte informatie in totaal een bedrag van € 2.000.000,00 geïnvesteerd, waarvan mr. V. in eerste instantie € 200.000,00, in een later stadium verhoogd tot € 300.000,00.

N. heeft in eerste instantie € 550.000,00 geïnvesteerd, in een later stadium verhoogd tot € 775.000,00. Met de investering van € 2.000.000,00 werd een 49% belang verkregen in het project in Polen.

Vervolgens is de oprichting bewerkstelligd van de maatschap B.P. I om de belangen van de gezamenlijke investeerders te behartigen en namens hen naar buiten op te treden. In de maatschapsakte is E. B.V., hierna te noemen: E., waarvan N enig aandeelhouder en bestuurder was, als bestuurder en vertegenwoordiger van voormelde maatschap aangewezen. De door de investeerders bijeengebrachte bedragen zijn door middel van een lening aan P. verstrekt, echter zonder dat een hypotheekrecht is gevestigd. Wel is voor de oprichting van de maatschap een volmacht tot het vestigen van hypotheekrecht van P. ontvangen. Op enig moment bleek dat de gelden niet zijn geïnvesteerd in het overeengekomen project maar in de ontwikkeling van een veel groter project van 550 woningen met een langere looptijd.

In 2008 is de bouw van laatstgenoemd project komen stil te liggen als gevolg van financieringsproblemen. P. heeft diverse pogingen gedaan om via herfinanciering een en ander vlot te trekken, doch tevergeefs. P.is inmiddels technisch failliet. Een aantal participanten, waaronder mr. V., heeft N. en/of E. aangesproken voor het vermeende mislukken van de investering.

Mr. G., een kantoorgenoot van mr. V. heeft op verzoek van een aantal beleggers waaronder laatstgenoemde, conservatoir derdenbeslag doen leggen ten laste van  N. en E. op een aantal onroerende zaken en bankrekeningen van N. respectievelijk E.

Klacht (20a/10)

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

1.

Klagers verwijten verweerder dat hij tegen een voormalige cliënt dan wel een bestaande cliënt van hem dan wel van zijn kantoor is opgetreden. Het kantoor van verweerder was sinds vele jaren en is nog steeds de vaste advocaat van klagers, alsmede andere vennootschappen waarbij N. is betrokken. Verweerder heeft beslag doen leggen op alle vermogensbestanddelen van klagers.

2.

Ter zitting hebben klagers hun klacht uitgebreid en verwijten verweerder tevens dat deze zich rechtstreeks tot klagers heeft gewend in plaats van tot hun advocaat.

Voorts verzoeken klagers om conform artikel 48 lid 7 van de Advocatenwet uit te spreken dat verweerder jegens klagers niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

Verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Ad 1.

Verweerder heeft slechts voor een kantoorgenoot, mr. V., een tweetal brieven met aansprakelijkstelling en een beslagrekest beoordeeld en conform het verzoek van zijn kantoorgenoot op zijn naam verzonden. Verweerder is daarbij slechts als ‘procesadvocaat’ opgetreden en was toen nog niet bekend met de achtergronden van de relatie tussen klagers enerzijds en mr. V. anderzijds.

Ad 2.

Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat de desbetreffende fax van 5 februari 2010 al verzonden was vóór de brief van de gemachtigde van klagers was binnengekomen. Op dat moment was bij verweerder niet bekend dat klagers een advocaat in de arm hadden genomen.

Beoordeling

Ad 1.

Hoewel verweerder heeft aangevoerd dat hij slechts ‘als procesadvocaat’ is opgetreden om zijn kantoorgenoot, mr. V., ter wille te zijn, en voorts dat hij niet bekend was met de achtergronden van de relatie tussen klagers en mr. V.  betekent zulks echter, naar het oordeel van de raad, niet dat verweerder daarmee ontslagen is van zijn eigen verantwoordelijkheid als advocaat. Het stond hem dan ook niet vrij om zonder nader onderzoek af te gaan op hetgeen zijn kantoorgenoot hem meedeelde c.q. vroeg.

Vaststaat dat klagers cliënt zijn geweest van mr. V. dan wel zijn kantoor. Mr. V. trad immers sedert 2007 voor klagers en de overige participanten op in het geschil met P. In december 2009 laat mr. V. klagers weten dat de overige participanten, waaronder mr. V., klagers aansprakelijk stellen voor het mislukken van de investering. Vervolgens heeft mr. V. eind januari/begin februari 2010 een sommatiebrief en een beslagrekest opgesteld en op naam van verweerder verzonden c.q. ingediend.  Vast staat dat verweerder op dat moment optreedt tegen klagers als (voormalig) cliënt van zijn kantoor en nog wel in hetzelfde geschil, waar mr. V. al sedert 2007 bemoeienis mee had en dan nog heeft. Bovendien trad het kantoor van verweerder eind 2009 nog op in een zaak van een door N. bestuurde vennootschap (N. Beheer B.V.) en heeft daarvoor in december 2009 nog een declaratie verzonden.

De raad komt op grond van bovenstaande tot het oordeel dat aan verweerder een verwijt kan worden gemaakt van het optreden tegen klagers als (voormalig) cliënt van zijn kantoor. Geen sprake is van een van de uitzonderingen genoemd in artikel 7 lid 5 Advocatenwet. Gelet op de aard van de zaak en de jarenlange relatie tussen mr. V. en klagers, beschikte verweerder en daarmee zijn kantoor althans konden zij beschikken, over zodanige informatie dat het verweerder niet vrijstond tegen klagers op te treden. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

Ad 2.

Eerst ter zitting hebben klagers de nieuwe klacht naar voren gebracht. Dit is te laat en klagers zijn dan ook niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

Het verzoek van klager om uit te spreken dat verweerder jegens klagers niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijk rechtshulpverlening betaamt wordt door de raad niet gehonoreerd. De raad is van oordeel is dat de verwijten jegens verweerder niet direct betrekking hebben op de rechtshulpverlening. Verweerder wordt verweten jegens een (voormalig) cliënt te zijn opgetreden. De aard van de verwijten geven de raad geen aanleiding om een uitspraak te doen als bedoeld in artikel 48 lid 7 van de Advocatenwet.

Beslissing

De raad oordeelt klachtonderdeel 1 gegrond en legt verweerder sub 1 een enkele waarschuwing op. In klachtonderdeel 2 zijn klagers niet-ontvankelijk

De raad wijst het verzoek  ex art. 48 lid 7 Advocatenwet af.

Klacht (20b/10)

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

1.

Klagers verwijten verweerder dat hij tegen een voormalige cliënt dan wel een bestaande cliënt van hem dan wel van zijn kantoor is opgetreden. Het kantoor van verweerder was sinds vele jaren en is nog steeds de vaste advocaat van klagers, alsmede andere vennootschappen waarbij N. is betrokken. Verweerder heeft via zijn kantoorgenoot, mr. G., beslag doen leggen op alle vermogensbestanddelen van klagers.

2.

Bovendien verwijten klagers verweerder, zoals zij ter zitting hebben aangevoerd, dat hij als advocaat in zijn eigen zaak is opgetreden. Er zijn afspraken gemaakt over de beloning van verweerder door de groep investeerders. Daarbij is afgesproken dat de groep onlosmakelijk met elkaar is verbonden en dat tussentijds uitstappen niet mogelijk is. Deze afspraken betekenen een schending van het vertrouwen dat klagers in de advocatuur mogen stellen.

3.

Verweerder heeft ingestemd met het voorstel van N. over een aparte regeling voor verweerder ten koste van de medeparticipanten van verweerder. Verweerder schendt daarmee gedragsregel 5 dat niet het eigen belang van de advocaat bepalend is voor de wijze waarop deze zijn zaken dient te behandelen.

4.

Tijdens de gezamenlijke wintersportvakantie van verweerder met N., wordt laatstgenoemde aansprakelijk gesteld door verweerder. Verweerder had nog geen gelegenheid gehad om op de beslaglegging van 2 februari 2010 te reageren. Het gezamenlijk vakantievieren en ondertussen doen verzenden van door verweerder zelf opgestelde brieven en beslagstukken leiden tot een ernstige schending van het vertrouwen in de advocatuur. Klagers achten dit verwijtbaar.

5.

Verweerder heeft gebruik gemaakt van informatie die slechts bekend kon zijn vanwege de werkzaamheden die verweerder als advocaat van klagers had verricht. Er is onder meer conservatoir derdenbeslag gelegd onder de SNS Bank N.V. Tot twee jaar voor de beslaglegging bankierde E. inderdaad bij SNS Bank N.V. Op het moment van beslaglegging bankierde E. al twee jaar niet meer bij SNS Bank N.V. Aannemelijk is dat verweerder gebruik heeft gemaakt van kennis die hij als advocaat heeft verkregen.

6.

Klagers zijn door verweerder onder onacceptabele druk gezet doordat verweerder op 9 december 2009 dreigend heeft aangegeven dat hij de groep beleggers wel ‘van hen af kan houden’ indien en zodra klagers verweerder volledig zouden schadeloos stellen.

Voorts hebben klagers de raad verzocht om conform artikel 48 lid 7 van de Advocatenwet uit te spreken dat verweer jegens klagers niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. 

Verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Ad 1.

Verweerder heeft altijd transparant opgetreden in de onderhavige kwestie. Verweerder heeft steeds namens de participanten opgetreden op verzoek van N. en op kosten van E. in het belang van alle participanten. Ook klagers zijn participant. Verweerder heeft op verzoek van N., E. bijgestaan bij de pogingen om de problemen met P. op te lossen. Toen duidelijk werd dat een oplossing in der minne niet mogelijk was en er een schisma ontstond tussen enerzijds de participanten en anderzijds klagers, is verweerder in overleg gegaan met N. om de situatie te bespreken. Zulks heeft evenwel niet tot een oplossing geleid.

Ad 2.

Verweerder voert aan dat hij een persoonlijke vordering heeft en dat het tuchtrecht niet meebrengt dat verweerder een persoonlijke vordering niet geldend zou kunnen maken ten opzichte van een persoon of rechtspersoon, waar verweerder als advocaat werkzaamheden voor heeft verricht.

Ad 3.

Verweerder heeft de werkzaamheden juist verricht in het belang van alle partijen omdat er op dat moment een gezamenlijk belang was jegens P. Het resultaat van de inspanningen van verweerder zou juist moeten zijn dat alle problemen van alle participanten waaronder klagers zouden worden opgelost.

Ad 4.

Reeds lang voor de geplande skivakantie was het voor N. duidelijk dat hij en E. door de participanten in rechte zouden worden betrokken. Daarover bestond geen onduidelijkheid. Omdat  N. aangaf dat hij er wel voor zou zorgen dat er bij E. niets te halen zou zijn omdat hij een en ander uit handen had gegeven aan een derde, oordeelden verweerder en de overige participanten dat snel handelen geboden was. De participanten hadden een gezamenlijke vorderingen op klagers die voorlopig begroot was op € 1.600.000,00. Bewarende maatregelen werden noodzakelijk geacht. Door deze ontwikkeling is verweerder gedwongen geweest nog voor zijn vakantie een beslagrekest te maken en daarvóór klagers ook nog formeel schriftelijk aansprakelijk te stellen. Ook daartoe heeft verweerder een tweetal brieven opgesteld. Verweerder heeft zijn kantoorgenoot, mr. G., die met bovenstaande onbekend was, gevraagd of hij deze brieven even wilde controleren op de juridische volledigheid en vervolgens op diens naam, namens de participanten wilde versturen, alsmede het verzoek tot beslaglegging op zijn eigen naam in te dienen. Mr. G. heeft aan dat collegiale verzoek voldaan  en is daarbij slechts opgetreden als ‘procesadvocaat’. Voor de daadwerkelijke procedure is een advocaat buiten het kantoor van verweerder benaderd. Verweerder heeft daarvoor een kantoor in A. benaderd.

Ad 5.

Verweerder ontkent dat hij informatie heeft gebruikt die bij hem bekend was uit hoofde van zijn optreden als advocaat van klagers. De informatie die is gebruikt, is bekend aan alle participanten dan wel verkrijgbaar via openbare registers. Verweerder heeft daarbij op geen enkele wijze ge- of misbruik gemaakt van het feit dat hij enige tijd de belangen van E. en de participanten heeft behartigd in het geschil met P. Anders dan door klagers wordt gesteld, is verweerder al enige tijd niet langer de advocaat van E.  in de kwestie met P. Verweerder heeft dan ook sedertdien geen honorarium in rekening gebracht. Verweerder ontkent dat hij gebruik heeft gemaakt van kennis die hij zou hebben verkregen uit de tijd dat hij optrad als advocaat voor E.

Ad 6.

Verweerder ontkent dat hij klagers onder onacceptabele druk heeft gezet door volledige schadeloosstelling voor hemzelf te vragen waar tegenover hij de groep beleggers wel van klagers af zou kunnen houden. Verweerder voert aan dat N. hem heeft toegezegd dat hij met hem een bijzondere regeling zou treffen. Hierover is verweerder volledig open geweest tegenover de overige participanten. Verweerder meende dat hij ten opzichte van N. een andere positie had dan de overige participanten.

Beoordeling

Ad 1 en 5.

In 2007 waren er problemen met P.  waaraan door de participanten, waaronder verweerder, een geldlening was verstrekt. In dat geschil trad verweerder op als advocaat voor de participanten. Vast staat  dat op 9 december 2009  een gesprek heeft plaatsgevonden tussen  N. en verweerder waarin verweerder heeft aangegeven dat de participanten klagers aansprakelijk wilden stellen voor het mislukken van de investering en een procedure aanhangig zouden maken tegen klagers. Op dat moment lopen de belangen van klagers en de overige participanten niet langer parallel. Desalniettemin blijft verweerder de belangen van de overige participanten behartigen tegen klagers. Hij stelt een sommatiebrief op een verzoekschrift ter verkrijging van verlof tot (conservatoire) beslaglegging, waarna op 2 februari 2010 beslag wordt gelegd. Louter formeel treedt mr. G. als procesadvocaat op. Pas nadien wordt de zaak uit handen gegeven aan een andere advocaat.

Tevens is van belang dat verweerder in diezelfde periode (eind 2009) nog een zaak voor N. Beheer B.V. tegen ene V. behandelde. Daarvoor is op 21 december 2009 nog een factuur gezonden.

De raad overweegt dat verweerder als advocaat is opgetreden voor de participanten en ten behoeve van hen advocaatwerkzaamheden heeft verricht tegen klagers. Hij treedt daarmee op tegen zijn (voormalige) cliënt. De raad acht zulks in strijd met regel 7 lid 4 van de Gedragsregels. Voorts overweegt de raad dat een van de uitzonderingen van regel 7 lid 5 van genoemde regels zich ten deze niet voordoen. Verweerder heeft weliswaar aangevoerd dat hij niet over vertrouwelijke informatie beschikte afkomstig van zijn voormalige cliënt, zoals omschreven in regel 7 lid 5, 2 van de Gedragsregels, doch de raad volgt verweerder hierin niet. Het betrof immers dezelfde zaak waarin verweerder aanvankelijk optrad ook mede ten behoeve van klagers en later tegen klagers. De raad is dan ook van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Ad 2.

De raad overweegt dat eerst ter zitting dit klachtonderdeel met nieuwe argumenten is onderbouwd. Dit is te laat omdat verweerder hierop niet, althans onvoldoende, heeft kunnen reageren, zodat de raad deze argumenten buiten beschouwing laat. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Ad 3.

Verweerder trad als advocaat voor de participanten op tegen de Poolse investeringsmaatschappij. Alle participanten waren hierbij betrokken. Verweerder heeft ingestemd met een door N. aan hem voorgestelde aparte regeling ten koste van zijn medeparticipanten. Hiermee heeft verweerder zijn eigen belang laten prevaleren boven dat van zijn cliënten te weten de medeparticipanten. Zulks is ontoelaatbaar. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

Ad 4.

Ten aanzien van het verwijt dat verweerder als vriend van N. tijdens een gezamenlijke vakantie hem aansprakelijk heeft gesteld voor schade en intussen een beslagrekest heeft opgesteld ter bewaring van zijn rechten en die van de overige participanten, is de raad van oordeel dat dit verwijt persoonlijk van aard is. De kern van het verwijt is dat N. tijdens een gezamenlijke vakantie met zijn vriend door deze  aansprakelijk wordt gesteld, waartoe hij op zijn woonadres in Nederland een sommatiebrief ontvangt die zijn vriend (verweerder) voor de vakantie heeft opgesteld en tijdens de gezamenlijke vakantie door een kantoorgenoot laat versturen. Klagers menen dat hierdoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. De raad kan klagers hierin niet volgen. Het verwijt is emotioneel van aard en schaadt niet het vertrouwen in de advocatuur.

Ad 6.

De raad is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat klagers onder druk zijn gezet door verweerder. Verweerder heeft aangevoerd dat hij over deze regeling tegen over de andere participanten volkomen duidelijk is geweest en dat zij daarmee bekend waren. Dat er sprake is geweest van ongehoorde druk is niet komen vast te staan, naar het oordeel van de raad.

Het verzoek van klager om uit te spreken dat verweerder jegens klagers niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijk rechtshulpverlening betaamt wordt door de raad niet gehonoreerd. De raad is van oordeel is dat de verwijten jegens verweerder niet direct betrekking hebben op de rechtshulpverlening. Gegrond wordt immers het verwijt dat verweerder jegens een voormalig cliënt is opgetreden en een regeling voor zichzelf heeft getroffen ten aanzien van de geleden schade. De aard van de verwijten geven de raad geen aanleiding om een uitspraak te doen als bedoeld in artikel 48 lid 7 van de Advocatenwet.

Beslissing

De raad oordeelt de  klachtonderdelen 1, 3 en 5 gegrond en legt verweerder de maatregel van berisping op.

De overige klachtonderdelen oordeelt de raad ongegrond.

De raad wijst het verzoek ex art. 48 lid 7 Advocatenwet af.

Aldus gewezen door mrs. P. Schulting, voorzitter, P.L.G. Buisman, M.E. Derix, J.H. van der Meulen, J.V. van Ophem, leden, en uitgesproken ter openbare zitting van de raad te Groningen van 19 september 2011 door mr. P. Schulting, voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voorzitter                            Griffier

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van 30 dagen is de dag na de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.    per post: het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek;

b.    bezorging: de griffie van het Hof van Discipline is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren;

c.    per fax: het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 46 08. Tegelijk met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 46 07.