Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-03-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1422

Zaaknummer

10-171U

Inhoudsindicatie

 Klacht tegen eigen raadsman. In rekening brengen van uren tegen een uurtarief terwijl daarnaast een toevoeging is verleend. Klacht gegrond. Voorwaardelijke schorsing.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

  

BESLISSING d.d. 1 maart 2011

in de zaak 10-171U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

k l a a g s t e r

tegen

de heer mr.

v e r w e e r d e r .

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 3 mei 2010, door de raad ontvangen op 7 mei 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad op 9 november 2010. Aanwezig waren klaagster en haaradvocaat. Verweerder is niet verschenen. Hij heeft enkele uren voor de zitting uitstel van de behandeling gevraagd wegens ziekte. De griffie van de raad heeft verweerder per fax bericht dat pas ter zitting op dit verzoek zal worden beslist. De raad heeft ter zitting geinformeerd naar klaagsters standpunt in deze. Vervolgens is besloten de behandeling door te laten gaan, mede in verband met de tijd die in deze klachtzaak reeds was verstreken..Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van

- de in 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 24 zoals vermeld op de bij de brief gevoegde inventarislijst

- een tweetal faxberichten, waarvan één met bijlage, van verweerder van 9 november 2010;

- het faxbericht van de griffie van de raad aan verweerder van 9 november 2010..

2 De klacht

 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder

 (a) klaagster een deel van zijn werkzaamheden tegen een vergoeding van € 250 per uur heeft gedeclareerd, terwijl hij klaagster op basis van een toevoeging bijstond en

 (b) heeft nagelaten de financiële consequenties van- en overige afspraken omtrent  het aanvaarden van zijn  opdracht schriftelijk aan klaagster te bevestigen.

 3. Feiten

 

3.1 Klaagster heeft op 11 november 2008 in aanwezigheid van een kennis, die reeds  cliënte van verweerder was, een gesprek gehad met verweerder in verband met het hoger beroep van haar echtscheidingsbeschikking. Besloten werd dat verweerder haar daarbij als opvolgend raadsman zou bijstaan.

3.2 Verweerder heeft op 12 november 2008 een drietal toevoegingen aangevraagd ten behoeve van de zaak, te weten één in verband met het hoger beroep tegen de echtscheidingsbeschikking en twee in verband met de boedelscheiding en de omgangsregeling.

3.3 Op 9 januari 2009 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de eerste toevoeging verleend en zijn de twee laatstgenoemde verzoeken tot het verlenen van een toevoeging  afgewezen omdat deze aanvragen betrekking hadden op een rechtsbelang waarvoor de eerst genoemde toevoeging was verleend, zulks  met mededeling dat indien daadwerkelijk een procedure gevoerd zou worden daarvoor alsnog een toevoeging kon worden aangevraagd. (pagina 10 tot en met 15 klachtdossier).

3.4 Op 27 januari 2009 stuurde verweerder aan klaagster een nota van € 4.819,50 met betrekking tot 15 uur aan werkzaamheden à € 250 en 8% kantoorkosten.(pagina 22 klachtdossier)

3.5 Klaagster heeft telefonisch contact opgenomen met het kantoor van verweerder. Klaagster heeft deze declaratie betaald.

3.6 Op 2 april 2009 stuurde verweerder een declaratie ten bedrage van € 2.570,40  aan klaagster met betrekking tot 8 uur aan werkzaamheden à € 250 en 8% kantoorkosten. Tevens was een urenspecificatie (vanaf 11 november 2008 tot en met 26 maart 2009) bij deze declaratie gevoegd. Hieruit bleek dat verweerder 33 uur aan klaagsters zaak had gewerkt. (pagina 18 tot en met 20 klachtdossier)

3.7 Op 17 april 2009 heeft klaagsters huidige  advocaat in een brief aan verweerder opheldering gevraagd over de declaraties, de verleende en afgewezen toevoegingen en over de afspraken tussen verweerder en klaagster in verband met de financiële kant van de zaak.

3.8 Op 22 april 2009 antwoordde verweerder onder meer het volgende:

“Aangezien ik in het algemeen geen zaken op basis van een toevoeging in behandeling neem, heb ik met [klaagster] afgesproken dat ik haar voor de zaken waarin niet werd/wordt toegevoegd een voorschot van €2000,00 in rekening zou brengen.

 Vervolgens is teneinde de kosten voor [klaagster] te beperken voor het hoger beroep van de echtscheiding een toevoeging aangevraagd. Deze toevoeging is inmiddels ook afgegeven.

Met betrekking tot de omgang en de boedelverdeling is een dossier geopend; voor deze zaken is geen toevoeging afgegeven.

Het komt er derhalve op neer dat ik uitsluitend het dossier hoger beroep echtscheiding op basis van een toevoeging in behandeling heb genomen om de kosten voor [klaagster] zoveel mogelijk te beperken.” 

3.9 Op 15 mei 2009 heeft klaagsters huidige advocaat aan verweerder geschreven dat klaagster een klacht tegen verweerder had ingediend. Tevens berichtte zij verweerder dat klaagster haar had verzocht de behandeling van de zaak over te nemen.

3.10 Op 15 mei 2009 heeft klaagster inderdaad een klacht in bij de deken van de orde van advocaten in Utrecht.

3.11 Op 22 juni 2009 vond een bespreking van de klacht ten kantore van de deken plaats, waarbij behalve de deken ook klaagster en haar huidige advocaat aanwezig waren. In deze bespreking werd onder meer afgesproken dat verweerder het dossier aan de nieuwe advocaat ter beschikking zou stellen en tevens dat verweerder vóór 4 juli 2009 onderbouwing en bewijsstukken zou overleggen ter zake van zijn stellingen, waaronder een opdrachtbevestiging. Dit blijkt uit de schriftelijke bevestiging van dit gesprek door de deken aan partijen, pagina 34 klachtdossier.

3.12 Na diverse rapellen van de zijde van de deken heeft verweerder bij brief van  28 juli 2009 gereageerd. Bij die brief zond verweerder een kopie van een niet door verweerder of klaagster ondertekende brief gedateerd  13 november 2008 van verweerder aan klaagster. Deze brief luidt:

“Hierbij bevestig ik u onze bespreking van 11 november 2008.

U heeft mij gevraagd de behandeling van uw zaak over te nemen van mr [x] en zorg te dragen voor het instellen van hoger beroep.

Ik heb u aangegeven dat ik geen zaken in behandeling neem op basis van een toevoeging en dat ik u derhalve dien te declareren op basis van mijn uurtarief van € 250 ex. 8% kantoorkosten ex BTW.

Ten einde u wat betreft de kosten enigszins tegemoet te komen ben ik bereid voor u een toevoeging aan te vragen en op basis van deze toevoeging 10 uur werkzaamheden te verrichten.

Na deze toevoeging zal ik de toevoeging declareren en u mijn verdere werkzaamheden op basis van mijn voormelde uurtarief in rekening brengen.

Voorts wijs ik u er op dat indien de toevoeging om enige reden niet mocht worden afgegeven ik u voor mijn werkzaamheden zal declareren op basis van mijn voormelde uurtarief. “

3.13 Naar aanleiding van deze brief heeft de deken verweerder bij brief van 13 augustus 2009 om nadere inlichtingen verzocht, waarna nogmaals gecorrespondeerd is tussen de deken, verweerder en klaagsters huidige advocaat (pagina 49 tot en met 70 klachtdossier).

3.14 Bij brief van  15 oktober 2009 berichtte verweerder klaagsters advocaat het volgende:

“In opgemelde kwestie bericht ik u het navolgende:

In de voorgaande correspondentie heb ik aangegeven dat ik de toevoeging, overeenkomstig de gemaakte afspraak, op basis van tien uur zou declareren en dat ik nadien “betalend” voor [klaagster] zou optreden;

Ik handhaaf onverkort dat deze afspraak met [klaagster] is gemaakt, alsmede dat [klaagster] hiermee akkoord is gegaan. Ik verwijs ik u ten deze kortheidshalve naar mijn breven aan u d.d. 5 juni 2009 en 28 juli 2009, waarbij ik e.e.a. heb uiteengezet;

Kort gezegd komt het er op neer dat uit de brief van 13 november 2008 genoegzaam blijkt dat [klaagster] hiermee akkoord is gegaan; voorts blijkt het akkoord van [klaagster] uit de betalingen die [ klaagster] heeft gedaan.”

     

3.15 Op 2 november 2009 verzocht klaagsters advocaat de deken de klacht voor te leggen aan de raad van discipline. De deken heeft deze op 3 mei 2010 bij de raad ingediend.

4. Beoordeling van de klacht

4.1. De raad zal de beide onderdelen van de klacht gezamenlijk bespreken. Bij de beoordeling van de klacht is van belang hetgeen is bepaald in gedragsregel 24 lid 2 en 3 en in gedragsregel 8.  In regel 24 is bepaald dat het de advocaat niet is toegestaan een vergoeding voor zijn werkzaamheden te bedingen of in ontvangst te nemen voor de behandeling van een zaak waarvoor hij is toegevoegd, alsmede dat wanneer een cliënt mogelijk voor toevoeging in aanmerking komt en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken de advocaat dat schriftelijk dient vast te leggen. In regel 8 is bepaald dat de advocaat belangrijke informatie, feiten en afspraken schriftelijk dient vast te leggen ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil.

4.2. Gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard staat vast dat verweerder op 12 november 2008, de dag na zijn eerste gesprek met klaagster, een drietal toevoegingen heeft aangevraagd en dat de Raad voor Rechtsbijstand bij beslissingen van 9 januari 2009 een toevoeging heeft verstrekt voor het hoger beroep van de echtscheiding (pagina 10-11 klachtdossier), terwijl de twee andere aanvragen zijn afgewezen, in beide gevallen onder mededeling dat deze werkzaamheden zijn inbegrepen in de die dag verstrekte toevoeging maar dat een toevoeging kan worden verstrekt indien daadwerkelijk een procedure wordt gestart. (pagina 14 en 15 klachtdossier). Voorts staat vast dat verweerder klaagster een tweetal declaraties heeft gezonden op 27 januari 2009 en op 2 april 2009. De laatste voorzien van een urenspecificatie vanaf 11 november 2008 sluitend op 33 uur ( pagina 17 tot en met 22 klachtdossier). De eerste declaratie (totaal € 4.819,50) is door klaagster voldaan; de tweede (totaal € 2.570,40)  niet.

4.3. Verweerder heeft aangevoerd dat hij bij aanvang van zijn werkzaamheden met klaagster afspraken zou hebben gemaakt zoals neergelegd in de door verweerder op 28 juli 2009 overgelegde - niet ondertekende - opdrachtbevestiging van 13 november 2008 ( zie hiervoor 3.12). Klaagster heeft ontkend dat op 11 november 2008 dergelijke afspraken zijn gemaakt en ook dat zij destijds die brief heeft ontvangen.

4.4. De raad stelt vast dat verweerder niet consistent is in zijn weergave van de feitelijke gang van zaken ook ten aanzien van het aanvragen van de toevoegingen, terwijl onbegrijpelijk is dat  indien de brief van 13 november 2008 destijds verzonden zou zijn, deze niet direct na ontvangst van de eerste brief van klaagsters advocaat van 17 april 2009 ( pagina 24 klachtdossier) door verweerder is overgelegd. Nu verweerder de raad niet in staat heeft gesteld hem vragen te stellen en aldus opheldering te geven omtrent de feitelijke gang van zaken gaat de raad voorbij aan dit verweer, zulks nog los van de vraag of dit verweerder zou hebben kunnen baten.

4.5. Evenmin kan uit het feit dat klaagster verweerders eerste declaratie heeft betaald worden afgeleid dat zij akkoord was met verweerders handelwijze. Klaagster verkeerde als cliënte immers in een afhankelijke positie, terwijl zij onweersproken heeft aangevoerd dat zij bij telefonische navraag in verband met de eerste declaratie van verweerder geen duidelijk antwoord kreeg op haar vraag hoe dit zat.

4..6. Uit het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd volgt dat beide klachtonderdelen gegrond zijn, nu vast staat dat verweerder ondanks de verkregen toevoeging zijn werkzaamheden (op 10 uur na) bij klaagster in rekening heeft gebracht, terwijl niet is komen vast te staan dat  verweerder de met klaagster gemaakte afspraken omtrent de (financiële) consequenties schriftelijk heeft vastgelegd.

MAATREGEL

De raad is van oordeel dat verweerder ten opzichte van klaagster ernstig is tekortgeschoten. Met zijn handelwijze heeft hij niet alleen ten opzichte van klaagster tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld maar ook heeft hij daardoor het vertrouwen  in de advocatuur als beroepsgroep geschaad. Tevens kan hem worden aangerekend dat hij niet ter zitting is verschenen om eventuele vragen van de raad te beantwoorden en om opheldering te verschaffen. Mede vanwege eerder opgelegde maatregelen is de raad van oordeel dat het opleggen van een voorwaardelijke schorsing met  na te melden bijzondere voorwaarde op zijn plaats is.

BESLISSING:

De raad van discipline

- verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk op voor de duur van een maand;

- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders zal gelasten op grond dat verweerder de navolgende bijzondere of algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;

- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen 3 weken na de dag van verzending van deze uitspraak,een bedrag van € 4.819,50 (de eerste declaratie) aan klaagster op een door haar op te geven rekening terug betaalt en de tweede declaratie ter hoogte van het bedrag van  € 2.570,40 in zijn administratie crediteert en dat verweerder binnen een week na effectuering bewijsstukken daarvan aan de deken zendt;

- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt ;

Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 1 maart 2011 door

mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. S.M. Gaasbeek-Wielinga, mr. H.B. de Regt, mr. J.H.P. Smeets, mr. J.J. Trap, leden en mr. P.H. Burger als griffier.

voorzitter      griffier

Deze beslissing is in afschrift op 1 maart 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.      Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076-548 4607