Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-06-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2011:YA1809

Zaaknummer

R. 2871/07.86b

Inhoudsindicatie

Klacht dat dat de deken een systematische campagne tegen klager heeft gevoerd en zich medeplichtig maakt aan het schenden van de fundamentele rechten van klager (recht op privacy). Zaak hangt samen met R.2871/07.86a. Klacht is niet feitelijk onderbouwd. Bovendien geen schending van de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Klacht ongegrond.

Uitspraak

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 19 april 2006 heeft klager bij de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht een klacht ingediend tegen verweerder in diens hoedanigheid van Deken van die Orde.

1.2 Verweerder heeft de klacht toegezonden aan de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam met het verzoek te bepalen welke Deken het klachtonderzoek ter hand zou nemen.

1.3 Bij beslissing van 1 juni 2006 heeft de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem aangewezen ter uitvoering van het onderzoek als bedoeld in de Advocatenwet.

1.4 De Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem heeft de klacht onderzocht en heeft het dossier op 27 februari 2007 aan de Raad van Discipline in het arrondissement Amsterdam toegezonden. De griffier van die Raad heeft – op de voet van artikel 46a, lid 3 Advocatenwet – op 19 maart 2007 aan de voorzitter van het Hof van Discipline verzocht de klacht voor behandeling naar een andere raad te verwijzen.

1.5 Bij beslissing van 12 juli 2007 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de Raad van Discipline het ressort ’s-Gravenhage, hierna: de Raad, aangewezen voor de behandeling van de klacht.

1.6 Bij beslissing van 29 mei 2009 heeft het Hof van Discipline klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet tegen voornoemde beslissing van de voorzitter van het Hof van 12 juli 2007.

1.7 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 25 oktober 2010. Daarbij heeft klager de bevoegdheid van de Raad voor zover deze ziet op de behandeling van de onderhavige klachtzaak – alsmede enkele andere klachtzaken – bestreden. De Raad heeft zich, na een schorsing van de zitting, bevoegd geacht om alle door verwijzing aanhangige klachtzaken te behandelen. Vervolgens heeft klager de toen zitting hebbende leden van de Raad gewraakt.

1.8 Bij beslissing van 17 januari 2011 heeft de wrakingskamer van de Raad het verzoek tot wraking afgewezen.

1.9 De Raad heeft, in de samenstelling zoals is vermeld aan het slot van deze beslissing, kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ter inzage van partijen hebben gelegen.

1.10 De behandeling van de zaak is voortgezet ter openbare zitting van de Raad van 4 april 2011. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen. Klager heeft de zitting aanstonds weer verlaten.

 

FEITEN

2.1 Verweerder is Deken geweest van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht.

2.2 Bij beslissing van 9 januari 2006 heeft het Hof van Discipline een beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 13 december 2004, gewezen in een overeenkomstige klachtzaak (als de onderhavige) van klager tegen de ambtsvoorganger van verweerder, bekrachtigd.

2.3 Op 9 juni 2006 heeft verweerder ambtshalve een klacht ingediend tegen klager.

 

 

KLACHT

3.1 De klacht behelst het volgende verwijt:

Verweerder voert een systematische campagne tegen klager en maakt zich medeplichtig aan het schenden van de fundamentele rechten van klager, met name diens recht op privacy wegens medeplichtigheid aan schending van de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Verweerder hanteert daarbij het oogmerk om klager politiek monddood te maken.

 

 

VERWEER

4. Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

 

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1 Als uitgangspunt geldt dat de advocaat die optreedt als Deken ter uitvoering van de hem bij de Advocatenwet opgedragen taak een grote mate van vrijheid toekomt in de wijze waarop hij aan die taak uitvoering geeft. Slechts indien hij zich bij de vervulling van zijn taak zodanig gedraagt (i.e. misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet.

5.2 Uitgangspunt bij de beoordeling is verder het volgende.

Bij beslissing van 13 december 2004 heeft de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, hierna: de Amsterdamse Raad, een klacht van klager tegen mr. S. als voormalig Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht ongegrond verklaard. De Amsterdamse Raad heeft in die zaak de klacht zakelijk als volgt weergegeven: verweerder handelt in strijd met artikel 46 Advocatenwet door zonder toestemming van klager een registratie bij te houden van beslissingen in eerdere tuchtrechtelijke procedures met betrekking tot klager en zonder toestemming van klager uit die registratie informatie over klager te verstrekken aan de Raad van Discipline.

Tegen de beslissing van de Amsterdamse Raad heeft klager destijds beroep ingesteld. Dit beroep heeft geleid tot de beslissing van het Hof van Discipline van 9 januari 2006, waarbij de beslissing van de Amsterdamse Raad van 13 december 2004 is bekrachtigd.

In die zaak was feitelijk aan de orde dat de toenmalige Deken begin 2003 een klacht tegen klager ter kennis had gebracht van de Raad van Discipline en daarbij een zogenaamde antecedentenlijst betreffende klager had gevoegd. Het Hof overwoog dat een wettelijke grondslag ter rechtvaardiging van die handelwijze, die ingevolge de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) niet toegestaan was, op dat moment ontbrak. Het Hof overwoog voorts dat er geen aanwijzingen waren dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat een einde zou komen aan deze voor de inwerkingtreding van de WBP reeds lang bestaande praktijk en dat het in tegendeel de bedoeling was de Advocatenwet zodanig te wijzigen dat daarvoor weer een wettelijke grondslag komt en dat in afwachting daarvan door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) een tijdelijke voorziening was getroffen.

Het Hof oordeelde uiteindelijk dat het de Deken niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij, handelend in zijn hoedanigheid van Deken, de bedoelde persoonsgegevens van klager aan de tuchtrechter had verstrekt. Aldus kwam het Hof tot de beslissing tot bekrachtiging van de beslissing van de Raad van Discipline van 13 december 2004.

5.3 Tenslotte is voor de beoordeling van belang dat het onder de feiten vermelde verzoek van de landelijk Deken van de Orde van Advocaten namens de 19 Raden van Toezicht tot verkrijging van een ontheffing van het CBP heeft geleid tot verlening op 21 juli 2005 van een ontheffing voor de duur van twee jaar.

5.4 Verweerder heeft in deze zaak aangevoerd dat er geen sprake is van een concrete zaak en dat het er op lijkt dat klager een soort verklaring voor recht vraagt. Verweerder acht dat een verkeerde rechtsgang voor de problematiek die klager aan de orde wil stellen. Verweerder heeft voorts verwezen naar zijn verweer in de zaak met nummer R.2871/07.86a.

5.5 Klager heeft geen concrete feiten aangedragen ter onderbouwing van zijn in deze klachtzaak aan de orde zijnde verwijten. Niet gebleken is dat verweerder een systematische campagne tegen klager voert dan wel zich medeplichtig maakt aan het schenden van de fundamentele rechten van klager waaronder diens recht op privacy. Evenmin is gebleken dat verweerder het oogmerk zou hebben om klager politiek monddood te maken.

Voorzover klager zich ook in deze klacht beroept op schending van de WBP oordeelt de Raad overeenkomstig zijn oordeel in de zaak met nummer R.2871/07.86a dat van enige gedraging van verweerder in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet niet is gebleken.

5.6 Gezien het voorgaande is de klacht ongegrond.

 

 

BESLISSING

6.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 verklaart de klacht ongegrond.

 

 

Aldus gewezen door mr. G.J.W. van Oven, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. L.P.M. Eenens, mr. A.A.J. Maat, mr. J.H.M. Nijhuis, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2011.

griffier          voorzitter

 

 

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli¬ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.