Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-12-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2308

Zaaknummer

11-46

Inhoudsindicatie

Klacht dat de deken geweigerd heeft aan klager verklaringen uit een ander klachtdossier die konden dienen tot bewijs van klagers klacht tegen dezelfde verweerder ter beschikking te stellen ongegrond. De deken heeft grote vrijheid bij inrichting onderzoek. Hij mocht van klager verlangen dat deze – eerst – zelf zou trachten de desbetreffende informatie op te vragen bij de klaagster in die andere klachtzaak.

Uitspraak

11-46

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM inzake 

 klager,

tegen:

mr.X, advocaat te Y,

in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement Y,  verweerder.

1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 21 november 2011, waar zowel klager als verweerder is verschenen.De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. R.A. Steenber-gen, voorzitter, en mrs. G.R.M. van den Assum, A.T. Bolt, C.J. Lunenberg-Demenint en H.J.P. Robers, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier.

2. Klager heeft zich bij brief d.d. 12 april 2011 beklaagd over verweerder. Omdat verweerder deken is, is de klacht door de voorzitter van de raad van discipline Arnhem bij beslissing van 18 april 2011 voor onderzoek verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement [A]. Deze heeft na afronding van zijn onderzoek de klacht bij (naar moet worden aangenomen: abusievelijk) op 6 mei 2011 gedateerde brief ter kennis van de raad gebracht. De brief met bijbehorende stukken is op 7 oktober 2011 door de raad ontvangen.

3. Voorgeschiedenis van de klacht

Klager heeft zich eerder beklaagd over mr. [D], zijn voormalige patroon.

Deze klacht is door verweerder onderzocht en bij brief d.d. 7 april 2011 ter kennis van de raad gebracht. Een stagiaire die na hem bij mr. [D] in dienst is getreden heeft zich ook over mr. [D] beklaagd. In dat dossier zouden volgens klager verkla-ringen zitten die relevant zouden zijn of kunnen zijn voor de beoordeling van de door hem tegen mr. [D] ingediende klacht. Klager heeft daarom aan verweerder verzocht de desbetreffende verklaringen aan hem ter beschikking te stellen. Ver-weerder heeft dat geweigerd.

4. Klager heeft zich erover beklaagd dat verweerder geweigerd heeft hem informatie over voormelde verklaringen en de verklaringen zelf ter beschikking te stellen, alsmede dat verweerder in zijn brief aan de raad van discipline waarbij hij klagers klacht tegen mr. [D] ter kennis van de raad heeft gebracht, niet over die verklarin-gen heeft gesproken. Hij meent dat de deken niet van hem kon verlangen die ver-klaringen zelf bij de andere klaagster op te vragen.

5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet aan de deken is om verklaringen van derden in een geheel andere klachtzaak aan klager ter beschikking te stellen. Hij zou daarvoor zijns inziens de toestemming moeten hebben van beide partijen in die andere klachtzaak. Hij veronderstelde dat hij die toestemming van in elk geval verweerder niet zou hebben verkregen.

Klager had de verklaringen desgewenst zelf bij de andere klaagster kunnen opvra-gen. Verweerder begrijpt niet waarom klager, wanneer hij aan die verklaringen zo-veel belang hechtte, die niet zelf bij de andere klaagster heeft opgevraagd.

Verweerder meent dat er geen reden was om in de aanbiedingsbrief aan de raad van discipline naar de verklaringen te verwijzen.

6. De raad beoordeelt de klachten als volgt.

Voorop staat dat het advocatentuchtrecht volgens het Hof van Discipline ook van toepassing is op handelen van een advocaat in een andere hoedanigheid, zoals in casu die van deken. Klager is dan ook in zijn klacht tegen verweerder ontvankelijk.

De raad is van oordeel dat verweerder zich bij de uitoefening van zijn taak als in-struerend deken op het standpunt heeft kunnen stellen niet gehouden te zijn verklaringen uit het andere dossier in dat van klager over te brengen. Artikel 46 c lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een onderzoek instelt naar elke bij hem ingediende klacht. Hoe dat onderzoek dient plaats te vinden is niet nader geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek. Verweerder kon en mocht menen dat klager de stukken waar hij om vroeg zelf bij de andere klaagster, die hem eerder al voorzien had van de stukken waarop klager zijn klacht baseerde, kon opvragen. Evenzeer kon en mocht verweerder menen dat hij eerst toestemming aan de partijen in die andere klachtzaak had dienen te vragen, en dat een dergelijke toestemming van verweerder in die zaak niet viel te verwachten. De klacht van klager tegen verweerder dient dan ook als ongegrond te worden afgewezen.

De beslissing van de raad luidt als volgt:

De klacht van klager is ongegrond.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op  19 december 2011.

griffier     voorzitter