Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-07-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1856

Zaaknummer

10-135U

Inhoudsindicatie

Verzetzaak. Klacht tegen deken over geven oordeel over de verwachte uitkomst van de klacht. Verzet ongegrond.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 27 juli 2011

in de zaak 10-135U

_______________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:

De heer

k l a g e r

tegen:

Mr. G.J. Kemper

deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

Postbus 57590

1040 BL AMSTERDAM

v e r w e e r d e r

Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 15 april 2010, bij de raad binnengekomen op 16 april 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 6 mei 2010 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing dezelfde dag is verzonden aan klager.

1.3 Bij verzetschrift van 8 mei 2010, door de raad ontvangen op 11 mei 2010, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 19 april 2011. Ter zitting is niemand verschenen.

1.5 De raad heeft kennis genomen van:

- de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

- het verzetschrift van klager van 8 mei 2010, met bijlage.

De klacht/het verzet

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder zich in het onderzoek naar een door verweerder tegen een advocaat ingediende klacht partijdig heeft opgesteld en dat verweerder ongeloofwaardig en onbetrouwbaar is overgekomen.

2.2 Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de (plaatsvervangend) voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard nu de voorzitter ten onrechte de door klager aangevoerde argumenten (door klager “vaststaande feiten“ genoemd)  niet voldoende heeft geacht voor gegrondverklaring van de klacht.

Feiten

3.1 Voor de feiten wordt verwezen naar de weergave van de feiten in de beslissing van 6 mei 2010 van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad. De feiten komen, kort gezegd, neer op het volgende. Klager heeft tegen een advocaat, verder te noemen mr. A, een klacht ingediend bij de deken. Verweerder  heeft na het antwoord van mr. A, maar vóór de repliek van klager in zijn brief van 9 december 2009, aan partijen onder meer geschreven dat hij verwacht dat de klacht tegen mr. A kennelijk niet ontvankelijk zal worden verklaard wegens tijdverloop dan wel kennelijk ongegrond zal worden verklaard. Verweerder heeft klager in overweging gegeven de klacht tegen mr. A te laten rusten, met de mededeling dat hij, indien klager de klacht verder behandeld zou willen zien, kon reageren op het antwoord van mr. A. Het onderzoek naar de klacht is daarna voortgezet. 

Beoordeling van het verzet

4.1 Klager is van mening dat verweerder zich door zijn brief partijdig heeft opgesteld en ongeloofwaardig en onbetrouwbaar is overgekomen. Klager heeft hieraan toegevoegd dat hiervoor te meer reden is omdat, op het moment dat verweerder de brief van 9 december 2009 schreef, mr. A nog geen kennis had kunnen hebben van alle argumenten van klager, nu klager door omstandigheden nog niet alle stukken aan mr. A had kunnen zenden, zodat diens reactie onvolledig was.

4.2 De raad is van oordeel dat de (plaatsvervangend) voorzitter in zijn beslissing  een juiste maatstaf voor de beoordeling van het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken tot uitgangspunt heeft genomen. De raad is met de (plaatsvervangend) voorzitter van oordeel dat verweerder het onderzoek naar de klacht van mr. A heeft verricht conform het bepaalde in artikel 46c lid 2 en dat hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 46 d lid 4 zijn visie op de klacht heeft gegeven. Door klager mee te delen dat hij verwachtte dat de raad de klacht niet-ontvankelijk of ongegrond zou verklaren heeft verweerder niets meer gedaan dan gebruik te maken van die bevoegdheid. Bovendien heeft verweerder in zijn brief van 9 december 2009 hieraan toegevoegd dat de raad hierover anders kan oordelen. Marginaal toetsend komt de raad dan ook tot de conclusie dat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

4.3 Het verzet biedt overigens geen nieuwe gezichtspunten die nopen tot nader onderzoek. Het verzet dient ongegrond te worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. P.W.M. Huisman, mr. B.E. van der Molen, mr. B. Roodveldt en mr. D.J.S. Voorhoeve, leden, met bijstand van mr. J. Meuleman als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 27 juli 2011.

voorzitter         griffier

Deze beslissing is in afschrift op 27 juli 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager;

- verweerder;

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht; en

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.