Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-03-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2011:YA1696

Zaaknummer

10-70

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond. De lezing van de feiten van beide partijen verschilt in belangrijke mate, zodat de raad niet kan vaststellen hoe de feitelijke gang van zaken is geweest en dat daarmee de verweten gedraging niet is komen vast te staan. Om die reden kan eveneens geen oordeel worden gegeven over de vraag of sprake is geweest van oncollegiaal gedrag aan de ene of de andere zijde.

Uitspraak

10-70

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM

Inzake:

mr. X

advocaat te A,

klaagster,

tegen:

mr. Y,

advocaat te B,

verweerster

1.

Bij brief d.d. 15 juli 2010 is klaagster tijdig in verzet gekomen tegen de beslissing van de voorzitter van de raad d.d. 1 juli 2010, waarbij haar klacht tegen verweerster als kennelijk ongegrond is afgewezen.

Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de raad van 7 februari 2011, waar klaagster, bijgestaan door mr. B.G.M.C. Peters, advocaat te Amsterdam en verweerster, bijgestaan door haar kantoorgenoot, mr. B. Roodveldt, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.

De raad heeft bij de behandeling van het verzet zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. M.J. Blaisse, voorzitter, en de mrs. J.R.O. Dantuma, G.E.J. Kornet, R.P.M. Noppen, H.J.P.Robers,  leden van de raad, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier.

Voorafgaande aan de zitting heeft de raad van mr. Peters een brief ontvangen van 27 januari 2011 met bijlagen.

2.

Voor de inhoud van de klacht wordt verwezen naar de bestreden beslissing, waarvan een kopie aan deze beslissing is gehecht.

3.

Met de voorzitter en op de gronden die deze in zijn beslissing van 1 juli 2010 heeft vermeld acht de raad klachtonderdeel a kennelijk ongegrond en klaagster in klachtonderdeel b kennelijk niet ontvankelijk. Hetgeen klaagster tegen de beslissing van de voorzitter heeft aangevoerd heeft de raad niet tot een ander oordeel gebracht. De door de voorzitter vermelde gronden kunnen zijn beslissing volledig dragen.

Daaraan voegt de raad nog toe, dat ter zitting nogmaals is gebleken dat de lezing van de feiten van beide partijen in belangrijke mate verschilt, zodat de raad niet kan vaststellen hoe de feitelijke gang van zaken is geweest en dat daarmee de verweten gedraging niet is komen vast te staan. Om die reden kan eveneens geen oordeel worden gegeven over de vraag of sprake is geweest van oncollegiaal gedrag aan de ene of de andere zijde.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

Het verzet is ongegrond.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2011.

Griffier      Voorzitter

Gelet op het bepaalde in artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet staat tegen deze beslissing geen hoger beroep open.