Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-05-2010

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0634

Zaaknummer

5613

Inhoudsindicatie

Verzet was te laat bij de raad ingediend. Hof verklaart verzet in hoger beroep alsnog niet ontvankelijk.

Uitspraak

 

         

21 mei 2010

No. 5613

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerder,

tegen:

klager.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 5 oktober 2009, onder nummer H42 2009, aan partijen toegezonden op 6 oktober 2009, waarbij het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 26 maart 2009 ontvankelijk is verklaard, het verzet voor wat betreft de klachtonderdelen 1, 3 en 4 ongegrond is verklaard, de beslissing van de voorzitter over klachtonderdeel 2 is vernietigd en dat klachtonderdeel gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 20 oktober 2009 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager;

- de brief van verweerder d.d. 19 februari 2010, met bijlagen;

- de brief van klager d.d. 28 februari 2010.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 maart 2010, waar verweerder is verschenen.

3. De klacht

 De klacht houdt het volgende in:

1. verweerder heeft te pas en te onpas procedures tegen klager ingesteld, ook namens de dochter van klager, die ten gevolge van geestelijke beperkingen nauwelijks begrijpt waar het over gaat;

2. verweerder heeft zich in zijn brief naar de advocaat van klager nodeloos grievend uitgelaten over klager;

3. verweerder stelt onnodig korte termijnen;

4. klager is niet de enige die in rechtszaken met cliënten van verweerder is verwikkeld.

4. De feiten

4.1 Het navolgende is komen vast te staan, voor zover in hoger beroep nog van belang. Verweerder is sinds 2007 opgetreden in de afwikkeling van een echtscheidingsprocedure en daarmee samenhangende aangelegenheden, als advocaat van de ex-echtgenote van klager. Tussen partijen zijn diverse procedures gevoerd, onder meer over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Daarbij zijn diverse korte gedingen gevoerd en is door beide partijen beslag gelegd.

4.2 Zowel in correspondentie als in gerechtelijke procedures is door verweerder gewezen op strafrechtelijke feiten waar klager zich aan schuldig zou hebben gemaakt, maar waarvan klager is vrijgesproken. In een brief d.d. 14 maart 2008 aan een andere advocaat, optredend voor een andere ex-echtgenoot van de cliënte van verweerder, heeft verweerder daarover aan die advocaat geschreven:

“In ieder geval waarschuw ik hem bij deze niet steeds geloof te hechten aan de man [klager], die zegt dat hij niets gedaan heeft, terwijl, zoals U beter zult weten, de vrijspraak in deze slechts inhoudt dat er onvoldoende bewijs geacht werd aanwezig te zijn.”

4.3 Naar aanleiding van de hiervoor geformuleerde klachten heeft de voorzitter van de raad van discipline, bij voorzittersbeslissing d.d. 26 maart 2009, de klachtonderdelen 1, 2 en 3 als kennelijk ongegrond afgewezen en klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in onderdeel 4 van de klacht. Tegen deze beslissing stond verzet open, in te stellen binnen veertien dagen na verzending ervan.

4.4 Naar aanleiding van die voorzittersbeslissing heeft klager op 14 april 2009 - de dag waarop de verzettermijn van veertien dagen afliep - per fax een brief aan de raad gezonden. Klager merkt daarin onder meer op:

“In verzet gaan na zoveel ontmoediging, alles in zevenvoud, het kost mij teveel energie”,

waarna hij aangeeft dat hij door de beslissing is ontmoedigd en zijn tijd en energie wil besteden om zijn leven weer op de rails te zetten. Vervolgens stelt hij:

“Door bovengenoemde redenen zal ik dan ook niet in verzet gaan”.

4.5 Na het verzenden van deze brief per fax heeft klager telefonisch contact gezocht met de griffier van de raad van discipline. Op 16 april 2009 heeft de griffier hem meegedeeld dat het verzetschrift niet in zevenvoud hoefde te worden ingediend. Naar zeggen van klager heeft de griffier hem aangeraden om alsnog een verzetschrift in te dienen. Klager heeft dat gedaan en heeft op 19 april 2009 per fax aan de raad een verzetschrift gedateerd 18 april 2009 doen toekomen.

4.6 De raad heeft de ontvankelijkheid van dit verzetschrift als volgt beoordeeld:

“Op 14 april 2009 heeft klager aan de griffier een schriftelijke reactie gestuurd waarin hij aangaf niet in verzet te gaan, omdat hij meende het volledige dossier in 7-voud te moeten indienen in geval van verzet. Daartoe was hij niet in staat. Nadat hij, tijdig en binnen de verzettermijn van 14 dagen, zijn ongenoegen over de beslissing per telefax van 14 april 2009 kenbaar had gemaakt, heeft hij met de griffier contact opgenomen over de ontvangst daarvan. Tijdens dit telefoongesprek is hem meegedeeld dat hij de bijlagen niet in zevenvoud behoefde in te dienen. Op basis daarvan wilde klager alsnog in verzet komen. Dit is de reden waarom klager alsnog verzet heeft aangetekend tegen de voorzittersbeslissing van 26 maart 2009. Dit verzet is verzonden op 18 april 2009 en binnengekomen bij de raad op 19 april 2009. Omdat klager zijn ongenoegen over de voorzittersbeslissing schriftelijk en binnen de verzettermijn heeft geuit, en een verzetschrift heeft ingediend onmiddellijk nadat het misverstand dat hem daarvan weerhouden had was opgehelderd, acht de raad hem ontvankelijk  in zijn verzet.”

4.7 Vervolgens heeft de raad de zaak inhoudelijk behandeld en de hiervoor onder 4.2 weergegeven uitlating van verweerder als onnodig grievend beoordeeld, het betreffende klachtonderdeel 2 gegrond verklaard en het verzet aangaande de overige onderdelen ongegrond verklaard. Het hof gaat uit van deze feiten die in hoger beroep niet zijn bestreden.

 

5. De beoordeling

5.1 Verweerder heeft als eerste grief aangevoerd dat de raad klager ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzet tegen de voorzittersbeslissing d.d. 26 maart 2009. De grief slaagt. Het hof stelt voorop dat het handhaven van de wettelijke termijnen een zaak van openbare orde is en de rechtszekerheid van zowel klager als verweerder beoogt te dienen. Uit de hiervoor vastgestelde feiten volgt dat klager niet binnen de wettelijke termijn van 14 dagen een verzetschrift heeft ingediend. Het hiervoor onder 4.4. genoemde faxbericht kan blijkens de daar opgenomen zinsnede uit dat bericht niet als zodanig worden aangemerkt. Dat is blijkbaar ook het uitgangspunt geweest van de raad, die heeft overwogen dat na een telefoongesprek met de griffier naar aanleiding van genoemd faxbericht klager “alsnog” in verzet wilde komen.

5.2 Het hiervoor onder 4.5 genoemde verzetschrift is buiten de wettelijke termijn ingediend. Geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of aannemelijk geworden die deze termijnoverschrijding verschoonbaar zouden kunnen maken. Integendeel, klager heeft  op de laatste dag van de termijn in het hiervoor onder 4.4. weergegeven faxbericht meegedeeld dat hij om hem moverende redenen niet in verzet wenste te gaan. Daaruit valt veeleer af te leiden dat hij wel degelijk gelegenheid had tijdig verzet aan te tekenen maar daarvan om de door hem genoemde redenen wilde afzien.

5.3 Hieruit volgt dat de beslissing van de raad niet in stand kan blijven en de overige door verweerder aangevoerde grieven geen behandeling behoeven.

6. De beslissing

Het hof:

- vernietigt de uitspraak van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch d.d. 5 oktober 2009,

en opnieuw rechtdoende:

- verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch d.d. 26 maart 2009.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, C.A.M.J. Raymakers, L. Ritzema, G.W.S. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Verkijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2010.