Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-11-2010

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2010:YA1372

Zaaknummer

5742

Inhoudsindicatie

Verwijt uiterst  intimiderende aansprakelijkstelling te hebben verstuurd. Ongegrond.

Uitspraak

 

         

29 november 2010

No. 5742

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerster

tegen:

klagers.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 14 juli 2009, onder nummer 09-161A, waarin de klacht van klagers kennelijk ongegrond is verklaard en naar de beslissing van die Raad van Discipline (verder: de raad) van 2 februari 2010, onder hetzelfde nummer, aan partijen toegezonden op 2 februari 2010, waarbij het verzet van klagers tegen de hiervoor bedoelde beslissing van de voorzitter gegrond is verklaard en de klacht van klagers gegrond is verklaard zonder oplegging van een maatregel.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 3 maart 2010 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klagers;

- een brief van de gemachtigde van verweerster aan het hof van 20 april 2010;

- een brief van klaagster onder 1 aan het hof van 15 mei 2010;

- een brief van de gemachtigde van verweerster aan het hof van 18 mei 2010.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 27 september 2010, waar de klagers onder 1, 4 en 6, alsmede verweerster en haar gemachtigde zijn verschenen.

3. De klacht

 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat zij in haar brief van 12 februari 2009 een volledig ongefundeerde schadeclaim heeft gebruikt om de omwonenden ertoe te brengen af te zien van hun fundamenteel recht om zich tot de rechter te wenden en zich daarbij door klagers onder 1 en 2 te laten bijstaan. Klagers achten het niet zorgvuldig dat de brief door verweerster is verzonden aan een groep personen die ten tijde van de eerdere aansprakelijkstellingen in 2004 en 2007 nog niet behoorden tot de omwonenden, zonder dat verweerster dit heeft geverifieerd.

4. De feiten

Het volgende is komen vast te staan:

(1) Verweerster treedt op als advocaat van een notaris te Laren (hierna ook wel te noemen: de notaris), die eigenaar/bewoner is van een perceel aldaar. Rond dit perceel zijn problemen gerezen met betrekking tot de bebouwing, de beplanting en diverse bestemmingsplannen.

(2) Sedert 2000 zijn de cliënt van verweerster enerzijds en klagers onder 1 en 2 en omwonenden van het perceel anderzijds betrokken in diverse civielrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures.

(3) Klagers onder 1 en 2 waren tot medio 2007 zelf omwonenden en traden tevens op als gemachtigden van andere omwonenden. Sedertdien treden zij alleen nog op als gemachtigden van omwonenden. Klagers onder 3-7 zijn omwonenden.

(4)  In de loop der jaren zijn in de plaatselijke pers publicaties verschenen in verband met deze procedures. In die publicaties gaf klaagster onder 1 als haar visie dat het de cliënt van verweerster als notaris niet past illegaal bomen te (doen) kappen.

(5) Bij brief van 28 april 2004 heeft een kantoorgenoot van verweerster, die toen de zaak van de notaris behandelde, klagers onder 1 en 2 en andere omwonenden aansprakelijk gesteld voor schade wegens onjuiste berichtgeving, die de goede naam van de notaris zou kunnen schaden. Wegens herhaalde publicatie is dat ook geschied bij brief van 3 december 2004 en 5 januari 2007.

(6) In de loop der jaren is de groep van omwonenden meermalen gewijzigd als gevolg van verhuizingen.

(7) Enige malen, laatstelijk bij besluit van het college van burgemeesters en wethouders van Laren van 3 februari 2009, is aan de notaris een last onder dwangsom opgelegd.

(8) Bij brief van 12 februari 2009 heeft verweerster namens de notaris klagers en omwonenden rechtstreeks aangeschreven. In die brief refereerde zij aan het dwangsombesluit van 3 februari 2009, waarvan een kopie bij de brief was gevoegd. De brief bevat voorts de navolgende passage:

Cliënt heeft mij de opdracht gegeven om mevrouw (klaagster sub 1) en de omwonenden waarvoor zij als gemachtigde optreedt aansprakelijk te stellen en te houden voor de schade, zoals kosten inclusief reputatie- en andere schade die uit of tengevolge van de nu weer volgende procedures zullen voortvloeien of uit de afgelopen jaren gevoerde procedures  voortvloeien en/of voortvloeiden.

Mocht u mevrouw (klaagster sub 1)  en/of haar partner de heer (klager sub 2) geen volmacht hebben gegeven of de eerder gegeven volmacht inmiddels hebben ingetrokken dan verzoek ik u mij dat schriftelijk vóór 1 maart a.s. te berichten. Mocht u mij tijdig voor 1 maart a.s. schriftelijk bevestigen dat mevrouw (klaagster sub 1)  en/of de heer (klager sub 2)  u niet als gemachtigde bijstaat en mij daarbij tevens bevestigen dat u ook verder niet in de procedure(s) met betrekking tot de … (..) als belanghebbende opkomt, dan zal ik u verder niet in de aansprakelijkheidsprocedure betrekken.

Deze brief dient mede tot stuiting van de verjaring van de aansprakelijkheidstellingen d.d. 28 april 2004.

Deze brief zond ik heden tevens aan de omwonenden zoals vermeld op de bijgevoegde adressenlijst.

5. De beoordeling

5.1 De raad heeft vastgesteld dat de klacht gericht is tegen de advocaat van de wederpartij van de klagers en bij zijn beoordeling van de klacht vooropgesteld dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt, maar dat die vrijheid niet onbeperkt is. De raad oordeelde dat verweerster, door de omwonenden van haar cliënt in haar brief van 12 februari 2009 aansprakelijk te houden voor door haar cliënt te lijden schade als gevolg van procedures waarin haar cliënt is betrokken of in de toekomst zal worden betrokken, de grenzen van de haar toekomende vrijheid van handelen als advocaat heeft overschreden, nu de aansprakelijkstelling in de genoemde brief is gedaan zonder enige beperking in soort procedure en/of in tijd en voorts is gedaan met het in het vooruitzicht stellen van een volgende procedure op basis van nieuwe aansprakelijkheid. Deze aansprakelijkstelling had verweerster volgens de raad vergezeld moeten doen gaan van een uitgebreide toelichting, omdat met de gekozen formulering het fundamentele recht van vrije keuze van rechtshulpverlener en van toegang tot de rechter in het geding kwam.

5.2 Verweerster staat, ook in hoger beroep, op het standpunt dat zij de grenzen van het toelaatbare niet heeft overschreden door het schrijven aan klagers van de gewraakte brief van 12 februari 2009. Het hof onderschrijft dit standpunt. Het vat de hiervoor geciteerde passage van die brief weliswaar, met klagers, in die zin op dat (de cliënt van) verweerster daarmee inderdaad, onder meer, beoogde de omwonenden ertoe te brengen ervan af te zien om hun al jaren lopende, onder aanvoering van klagers onder 1 en 2 gevoerde, strijd tegen de notaris over de begroeiing en bebouwing van diens perceel in nieuwe of reeds lopende procedures voort te zetten, maar aldus heeft verweerster de grenzen van de haar toekomende vrijheid om de belangen van haar cliënt te behartigen op een wijze die haar goeddunkt niet overschreden. De omstandigheid dat verweerster de in haar brief vervatte aansprakelijkstelling niet uitgebreid toelichtte doet misschien afbreuk aan de overtuigingskracht van die brief, maar brengt, anders dan de raad oordeelde, niet mee dat verweerster in strijd met art. 46 van de Advocatenwet handelde.

5.3 De opvatting van klagers dat de schadeclaim die verweerster in haar brief gebruikte om de omwonenden van verdere actie te doen afzien volledig ongefundeerd is, maakt – wat daarvan zij – het voorgaande niet anders. Die opvatting kan immers slechts tot de gevolgtrekking leiden dat klagers zich van de aansprakelijkstelling in de gewraakte brief niets zullen aantrekken en zich daardoor dus niet ervan zullen laten weerhouden gebruik te maken van hun recht om zich, bijgestaan door klagers onder 1 en 2, tot de rechter te wenden, zodat de brief het hiervoor in 5.2 vermelde daarmee beoogde doel, voor zover het klagers betreft, geheel en al mist. Het hof realiseert zich dat het onaangenaam kan zijn om dergelijke brieven te ontvangen, maar wijst erop dat het tuchtrecht niet ertoe dient om advocaten te corrigeren die een brief hebben verstuurd waarin een visie wordt ontvouwd waarmee de wederpartij van hun cliënt het volledig oneens is.

5.4 Dat verweerster haar brief ook naar omwonenden heeft gezonden die zich tot dusver niet in de strijd over het perceel van de notaris hebben gemengd, acht het hof voor de beoordeling van de klacht niet van belang, dit alleen al omdat die andere omwonenden niet mede als klager zijn opgetreden.

5.5 Gezien het voorgaande heeft de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam in zijn beslissing van 14 juli 2009 terecht geoordeeld dat de klacht kennelijk ongegrond is.

 

6. De beslissing

Het hof:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 2 februari 2010;

en opnieuw rechtdoende:

- verklaart het verzet ongegrond.

       

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. J.C. van Oven, A.G. Scheele-Mülder, E. Schutte en L. Ritzema, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2010.