Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-11-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1217

Zaaknummer

10-103

Inhoudsindicatie

Als een cliënt aangeeft niet in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtshulp, kan de advocaat daar niet zonder meer van uitgaan en dient de advocaat na te gaan of de argumenten waarop deze conclusie is gebaseerd, valide zijn. In dit geval was die conclusie gebaseerd op eigen woningbezit, terwijl dat voor de criteria om in aanmerking te komen voor een toevoeging, niet langer een rol speelde. Enkele waarschuwing nu er geen tuchtrechtelijk verleden is.

Uitspraak

10-103

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief dd. 29 juni 2010 heeft mr. M-L.A.J. Hoppenbrouwers namens mr. R.J. Dil, deken van de orde van advocaten in het arrondissement Arnhem, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

klaagster

wonend te [woonplaats]

tegen:

verweerder

advocaat te [plaats]

1.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 4 oktober 2010, waar zowel klaagster als verweerder is verschenen.

De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr M.J. Blaisse, voorzitter, en mrs. H.C. Brandsma, J.R.O. Dantuma, G.E.J. Kornet en P.R.M. Noppen, leden van de raad, en is bijgestaan door mr M.Y.A. Verhoeven als griffier.

2.

Klaagster heeft zich in [….] 2007 tot verweerder gewend in verband met problemen die ontstonden bij de verkoop van haar huis. Haar verkoopmakelaar had haar kort tevoren in de steek gelaten. Verweerder is toen op betalende basis voor klaagster gaan optreden. Klaagster verwijt verweerder dat deze onvoldoende heeft onderzocht of zij voor een toevoeging in aanmerking kwam, haar onvoldoende daaromtrent heeft geïnformeerd en op onjuiste gronden heeft aangenomen dat dit niet het geval zou zijn.

3.

Uit het onderzoek ter zitting is de raad het volgende gebleken.

In het eerste gesprek tussen partijen is de mogelijkheid van een toevoeging aan de orde geweest. Volgens verweerder heeft klaagster toen gezegd dat zij daar niet voor in aanmerking kwam. Los daarvan leek hem bij haar ook sprake te zijn van een “niet willen” procederen op basis van een toevoeging.

Verweerder heeft klaagster bij brief d.d. [….] 2007 de opdracht bevestigd tegen een uurtarief van € 175,00 exclusief btw, te vermeerderen met eventuele additionele kosten. Hij vermeldt dat hij klaagster heeft gewezen op de mogelijkheden van door de overheid gesubsidieerde rechtsbijstand, alsmede dat zij, naar hij begrijpt, geen beroep kan of wil doen ‘op een regeling van overheidswege waarin een advocaat aan u wordt toegevoegd’.

In het gesprek op [….] 2007 was ook klaagsters lidmaatschap van Vereniging Eigen Huis aan de orde geweest en de mogelijkheid van bijstand langs die weg. Na de opdrachtbevestiging van verweerder te hebben ontvangen heeft klaagster de kwestie aangekaart bij Vereniging Eigen Huis. Verweerder heeft vervolgens langs die weg van Lawyers Plus Advocatennetwerk de opdracht gekregen. Dat leverde een voor klaagster gunstiger uurtarief op.

Volgens klaagster heeft zij in het eerste gesprek gezegd dat zij niet voor een toevoeging in aanmerking kwam of dacht te komen omdat zij een eigen huis had. Er zijn toen geen andere financiële aspecten van het recht op toevoeging aan de orde gekomen.

Verweerder heeft zijn opdracht eind [….] 2007 afgerond.

Toen klaagster in [….] 2008 voor een andere kwestie bij mr. [B], een kantoorgenoot van verweerder kwam, heeft die haar gewezen op www.rvr.org. Met hulp van die website heeft zij vervolgens zelf vastgesteld dat zij mogelijk wel voor een toevoeging in aanmerking kwam. Mr. [B] heeft die toen voor haar aangevraagd én gekregen.

Klaagster heeft bij brief d.d. [….] 2009 aan verweerder kenbaar gemaakt dat haar was gebleken dat zij destijds wel gebruik had kunnen maken van gefinancierde rechtsbijstand en hem voorgesteld haar terug te betalen wat zij in feite te veel had betaald. Verweerder heeft dat niet willen doen en heeft dat toegelicht bij brief d.d. [….] 2009. Klaagster heeft vervolgens per brief van [….] 2010 een klacht ingediend.

4.

Verweerder heeft tot zijn verweer onder meer naar voren gebracht het niet correct te vinden dat klaagster tot begin 2010 heeft gewacht met het indienen van een klacht hoewel zij al sedert [….] 2008 wist dat zij niet tevreden was.

Klaagster heeft ter verklaring van dit tijdsverloop naar voren gebracht dat zij met indiening van de klacht heeft gewacht omdat mr. [B] die tot [….] 2010 kantoorgenoot was van verweerder haar zaak nog in behandeling had.

5.

De raad verwerpt het verweer dat klaagster de klacht te laat zou hebben ingediend. De reden die zij voor de late indiening heeft gegeven biedt voldoende verklaring. Bovendien had zij verweerder al een half jaar eerder van haar onvrede op de hoogte gesteld en een oplossing voorgesteld. Verweerder heeft dat voorstel verworpen. Hij kon er dus op bedacht zijn dat een klacht zou kunnen volgen. Klaagster is dan ook in haar klacht ontvankelijk.

6.

De raad beoordeelt de klacht als volgt.

Het ligt op de weg van een advocaat om een (nieuwe) cliënt goed voor te lichten over de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp. Dat geldt ook wanneer een cliënt zegt of zegt te denken, daarvoor niet in aanmerking te komen en nader onderzoek niet nodig te vinden. De advocaat kan zich niet zonder meer verlaten op dergelijke informatie van de cliënt en zal dan hebben na te gaan of die cliënt op aannemelijke gronden afziet van de (mogelijkheid van) gefinancierde rechtsbijstand. In dit geval was sprake van een eigen woningbezit en dat was voor klaagster de basis van de veronderstelling dat zij niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij is afgegaan op de mededelingen van klaagster en dat hij geen reden heeft gezien om door te vragen omdat klaagster in een dure wijk woonde. Dat kan echter op zich zelf geen reden zijn om niet door te vragen. Dat geldt nu, maar toen in het bijzonder. Kort voor het eerste gesprek met klaagster was immers de relevante regelgeving gewijzigd waardoor aan de waarde van de woning, waaraan eerder wel betekenis toekwam, geen betekenis meer toekwam. Verweerder had daarom nader onderzoek moeten instellen toen klaagster met dit argument kwam. Wonen in een dure buurt – wat daar ook van zij - maakte dat niet anders.

Verweerder heeft voorts verklaard dat hij de indruk had dat klaagster zich bijna beledigd voelde toen hij de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp aan de orde stelde. Ook dat doet aan het voorgaande niet af terwijl verweerder voorts ook uit het feit dat klaagster nog werk heeft gemaakt van de mogelijkheid om via haar lidmaatschap van Vereniging Eigen Huis een lager uurtarief te krijgen, had kunnen begrijpen dat klaagster belang hechtte aan het zoveel mogelijk beperken van haar kosten van rechtsbijstand.

De raad is dan ook van oordeel dat verweerder jegens klaagster tekort is geschoten in de zorg die hij jegens haar diende te betrachten zodat de klacht gegrond is.

Aangezien jegens verweerder niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd volstaat de raad met oplegging van na te noemen maatregel.

De beslissing van de raad luidt als volgt:

De klacht van klaagster tegen verweerder is gegrond. Verweerder wordt de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 15november 2010.

griffier     voorzitter