Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-06-2010

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0975

Zaaknummer

5576

Inhoudsindicatie

Verwijt gegrond dat verweerder op onbatemalijk wijze een strafzaak van klager overnam. Verwijt ongegrond dat verweerder klager niet in de gelegenheid stelde het bezoek bij te wonen.

Uitspraak

 

         

11 juni 2010

No. 5576

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

klager,

en:

verweerder.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 24 augustus 2009, onder nummer 09-015A, aan partijen toegezonden op 24 augustus 2009, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder klachtonderdeel a gegrond is verklaard en de klachtonderdelen b en c ongegrond zijn verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 21 september 2009 ter griffie van het hof ontvangen. De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 23 september 2009 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder in het hoger beroep van klager;

- de antwoordmemorie van klager in het hoger beroep van verweerder;

- een brief van de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten aan het hof van 18 februari 2010;

- een brief van voornoemde deken aan het hof van 19 maart 2010 met als bijlage een toelichting van mr. B., portefeuillehouder strafrecht van de Amsterdamse Orde van Advocaten;

- een brief van klager aan het hof van 25 maart 2010;

- een brief van klager aan het hof van 2 april 2010;

- een notitie namens de Haarlemse Orde van Advocaten van portefeuillehouder strafrecht van 7 april 2010.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 april 2010, waar klager en verweerder, de laatste bijgestaan door mr. M. zijn verschenen. Tevens waren aanwezig deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten, portefeuillehouder strafrecht van de Raad van Toezicht in het arrondissement Amsterdam, deken van de Haarlemse Orde van Advocaten en portefeuillehouder strafrecht van de Raad van Toezicht in het arrondissement Haarlem.

3. De klacht

 De klacht houdt – zakelijk weergegeven – in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat verweerder zich onbehoorlijk en onzorgvuldig heeft opgesteld bij de overname van een strafzaak van klager. Meer specifiek zou verweerder:

a. met betrekking tot en voorafgaand aan de overname van een strafzaak van de heer H., geen althans onvoldoende overleg met klager hebben gevoerd;

b. de heer H. hebben bezocht zonder klager in de gelegenheid te stellen bij dit bezoek aanwezig te zijn, terwijl verweerder ervan op de hoogte was althans behoorde te zijn, dat er inmiddels reeds een gekozen raadsman met instemming van de heer H. voor hem optrad;

c. de heer H. op schimmige wijze hebben overgehaald om een briefje te ondertekenen, waarin de heer H. verklaart door verweerder te willen worden bijgestaan.

4. De feiten

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

4.2. Klager heeft de heer H., die gedetineerd was in het detentiecentrum op Schiphol, op 2 juni 2008 als piketadvocaat bezocht. Bij gelegenheid van de voorgeleiding van de heer H. voor de rechter-commissaris is klager als raadsman aan de heer H. toegevoegd.

4.3 De ouders van de heer H. hebben, na consultatie van het Franse consulaat, mr. X., advocaat te Amsterdam, verzocht om hun zoon als gekozen raadsman bij te staan. Tussen klager en mr. X. is vervolgens afgesproken dat klager tijdens de raadkamerzitting van 11 juni 2008 nog voor de heer H. als toegevoegd raadsman zou optreden en dat hij aansluitend het dossier en de behandeling van de zaak aan mr. X. zou overdragen.

4.4. Bij fax van 10 juni 2008, verzonden ’s middags rond 15.50 uur, heeft verweerder klager meegedeeld dat de partner van de heer H. in Frankrijk verweerder had verzocht om de heer H. verder als (toegevoegd) raadsman bij te staan. In zijn fax vraagt verweerder, er vanuit gaande dat klager daar geen bezwaar tegen had, klager om het dossier aan verweerder over te dragen en kondigt verweerder aan dat hij voornemens is om de heer H. in het detentiecentrum te bezoeken om na te gaan of de heer H. de wens van zijn partner deelt. Kort daarna is verweerder naar Schiphol vertrokken en heeft hij de heer H. daadwerkelijk bezocht.

4.5. Bij fax van dezelfde dag, verzonden ’s middags rond 16.20 uur, heeft klager aan verweerder laten weten dat de heer H. inmiddels een gekozen raadsman had en deelde hij verweerder mee bezwaar te hebben tegen het voornemen van klager om de heer H. te bezoeken. Op het tijdstip van de verzending van deze fax was verweerder al naar Schiphol vertrokken.

4.6. Op 11 juni 2008 heeft verweerder, opnieuw per fax, aan klager meegedeeld dat de heer H. de bijstand van hem wenste. In dezelfde fax vraagt verweerder aan klager om de relevante gedingstukken direct per fax aan verweerder toe te zenden.

4.6. Verweerder heeft geen telefonisch contact met klager opgenomen, in het bijzonder ook niet na kennisneming van de fax van klager van 10 juni 2008.

5. De beoordeling

5.1. Het hoger beroep van klager heeft betrekking op het ongegrond verklaren door de raad van de klachtonderdelen b en c. Het hoger beroep van verweerder betreft de gegrondverklaring door de raad van klachtonderdeel a.

5.2. Het hof zal eerst het hoger beroep van verweerder behandelen.

5.3. Verweerder stelt primair dat de raad klager niet-ontvankelijk had dienen te verklaren omdat er inmiddels een door de ouders van de heer H. aangezochte gekozen raadsman optrad en klager derhalve geen behandelend advocaat meer was. Deze grief faalt. Op het moment dat verweerder zich met zijn fax van 10 juni 2008 tot klager wendde met de mededeling dat de partner van de heer H. in Frankrijk hem had verzocht de belangen van de heer H. verder als (toegevoegd) raadsman te behartigen, was klager nog steeds de (toegevoegd) raadsman van de heer H. nu hij met de gekozen raadsman had afgesproken dat hij de heer H. nog als toegevoegd raadsman zou bijstaan op de raadkamerzitting van 11 juni 2008. Reeds daarom heeft klager belang bij zijn klacht en is hij op juiste gronden ontvankelijk geacht.

5.4. De overige grieven van verweerder richten zich – samengevat – tegen de overweging van de raad dat een advocaat die overweegt de behandeling van een strafzaak van een andere advocaat over te nemen, daaraan voorafgaand daadwerkelijk en behoorlijk overleg dient te voeren met deze advocaat met wederzijdse uitwisseling van standpunten en dat niet gezegd kan worden dat verweerder daadwerkelijk en behoorlijk overleg met klager heeft gevoerd of getracht heeft te voeren en dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die het achterwege laten van dit overleg zouden kunnen rechtvaardigen. Verweerder stelt dat hij met grote regelmaat strafzaken overneemt van Haarlemse collega’s die dat niet zo fijn vinden. Om die reden heeft hij in het verleden (in het algemeen) daarover overleg gevoerd met de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten en de portefeuillehouder strafrecht van de Raad van Toezicht. In de onderhavige zaak heeft hij zijn overnameverzoek geformuleerd op de wijze waarop dergelijke verzoeken volgens hem in de visie van de portefeuillehouder strafrecht van de Raad van Toezicht te Amsterdam dienen te worden geformuleerd. Met het zenden van de fax van 10 juni 2008 aan klager heeft hij dan ook behoorlijk met klager gecommuniceerd, aldus verweerder.

5.5. Het hof volgt klager hierin niet. Ter zitting van het hof is partijen de beslissing van dit hof van 29 maart 2010 in de met deze zaak vergelijkbare zaak no. 5549 voorgehouden. In die beslissing is ten aanzien van de verhouding tussen de in een strafzaak toegevoegde advocaat en de door derden aangezochte advocaat overwogen:

 “De advocaat die door derden is aangezocht om een gedetineerde verdachte bij te staan aan wie reeds een andere advocaat is toegevoegd en die de verdachte wenst te bezoeken teneinde zich ervan te vergewissen of die zich inderdaad verder door hem wil laten bijstaan, behoort de toegevoegde advocaat tijdig in kennis te stellen van zijn voornemen om de verdachte te bezoeken. Indien de toegevoegde advocaat meedeelt daarvoor geen toestemming te verlenen, mag die mededeling niet zonder meer worden genegeerd, maar behoort in overleg tussen de advocaten naar een oplossing te worden gezocht,. Indien dat overleg niet tot overeenstemming leidt, kan de tussenkomst van de deken worden ingeroepen”.

5.6. Het hof ziet in hetgeen door verweerder in de onderhavige zaak in hoger beroep is aangevoerd geen aanleiding om anders dan in de geciteerde zaak te overwegen. Het hof is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende heeft ingespannen om het hiervoor bedoelde overleg te laten plaatsvinden. Het feit dat verweerder zijn overnamebeleid van strafzaken in het algemeen heeft besproken en afgestemd met de Amsterdamse deken en de portefeuillehouder strafrecht van de Raad van Toezicht, betekent niet dat zijn handelen in individuele zaken daarmee als vanzelfsprekend de toets van artikel 46 Advocatenwet kan doorstaan. Verweerder had in de onderhavige zaak daadwerkelijk en behoorlijk overleg dienen te voeren met klager teneinde diens reactie te vernemen. Het feit dat de raadkamerzitting reeds de volgende dag zou plaatsvinden, maakt een en ander niet anders. Het enkele zenden van een fax en het bezoeken van de heer H. zonder de reactie van klager af te wachten en derhalve het feitelijk geen enkele poging ondernemen om tot daadwerkelijk overleg met klager te komen, acht het hof in de gegeven omstandigheden onvoldoende.  Dit klemt te meer daar niet is gebleken dat overleg met klager vóór de raadkamerzitting van 11 juni 2008 niet mogelijk was.

5.7. Ook de argumenten in de overige gedingstukken (waaronder de notities van de portefeuillehouders strafrecht te Amsterdam en Haarlem) geven geen aanleiding tot een ander standpunt dat het hiervoor verwoorde.

5.8. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de beslissing van de raad met betrekking tot klachtonderdeel a zal worden bekrachtigd.

5.9. Het onderzoek in hoger beroep naar de klachtonderdelen b en c heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De grieven van klager met betrekking tot deze klachtonderdelen falen dan ook.

5.10. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de raad bekrachtigen.  

6. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 24 augustus 2009 genomen onder nummer 09-015A.    

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, J.S.W. Holtrop, A.J.M.E. Arpeau, C.A.M.J. Raymakers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2010.