Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-08-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA1065

Zaaknummer

R. 3400/10.30

Inhoudsindicatie

Onvoldoende zorgvuldigheid betracht bij de behandeling van de zaak door geen plan van aanpak op te stellen en de cliënt terzake te adviseren. De zaak is voorts onvoldoende voortvarend aangepakt. Klacht gegrond.

Uitspraak

PROCEDUREVERLOOP

1.1  Bij brief van 2 juli 2007 heeft de gemachtigde van klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is

verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Het dossier is door de Raad ontvangen op 18 februari 2010.

1.2  De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben

gelegen.

1.3  De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 14 juni 2010. Ter zitting is klager verschenen. Verweerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet

verschenen.

 

FEITEN

2.1  Klager heeft met de heer G. een vennootschap onder firma opgericht die tot doelstelling had het renoveren van trappen. Voor deze werkzaamheden was een

tweejarig franchisecontract afgesloten met een dealer U.

2.2   In 2004 is klager door zijn voormalig compagnon en medevennoot uit de vennootschap onder firma gezet met de mededeling dat hij zou worden uitgekocht.

Klager werd echter aangesproken door schuldeisers van de vennootschap en heeft zich in november 2004 gewend tot verweerder.

2.3   Verweerder heeft op 24 november 2004 de wederpartij aangeschreven.

2.4   Verweerder heeft vervolgens een dagvaarding aangebracht op de rolzitting van 26 mei 2005. In de dagvaarding waren de dag en datum onjuist opgenomen,

reden waarom een herstelexploit moest worden uitgebracht.

2.5  Bij vonnis van 16 november 2005 van de Rechtbank Rotterdam is voor recht verklaard dat het opzeggen van de vennootschap onder firma door de voormalig

compagnon van klager op 12 juni 2004 in strijd is geschied met het vennootschapscontract.

2.6  Bij brief van 16 maart 2006 heeft U. aan verweerder laten weten dat de dealerovereenkomst met de vennootschap van klager is beëindigd op 31 december 2004

middels opzegging door U. op 13 september 2004.

2.7 In 2006 heeft verweerder een kort geding aanhangig gemaakt, waarin hij namens klager heeft gevraagd om de voormalig compagnon van klager te veroordelen

tot het overdragen van de complete onderneming van de vennootschap inclusief administratie, gereedschap, machines en bedrijfsauto, althans het dealercontract

van de vennootschap onder firma met U. en de voormalig compagnon van klager te verbieden om zich als dealer te presenteren en als dealer daadwerkelijk

werkzaam te zijn voor U. in de regio Rotterdam op verbeurte van een dwangsom.

2.8   De voorzieningenrechter heeft de voormalig compagnon van klager veroordeeld tot afgifte van de boekhouding.

 

KLACHT

3.         Klager verwijt verweerder, dat hij:

 

a.  niet in een eerder stadium heeft onderzocht wat de stand van zaken was met betrekking tot het contract tussen de vennootschap onder firma en de franchisegever U.;

b.  pas in 2006 te weten kwam dat het betreffende contract genoemd onder a. al ontbonden was en dat door deze lakse houding de vennootschap onder firma niet meer te redden was;

c. p as in 2006 een kort geding aanhangig heeft gemaakt en dat hij door zijn lakse optreden geen positieve rechterlijke uitspraak in de zaak van klager heeft verkregen;

d.  sedert maart 2006 niets meer aan de zaak heeft gedaan;

e.  de voormalig compagnon van klager buiten schot heeft gelaten;

f.   aansprakelijk is voor alle schade is die klager heeft geleden.

 

VERWEER

Verweerder heeft tot zijn verweer -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd:

Ten aanzien van de klachtonderdelen a en b

4.1  Verweerder heeft gesteld dat hij er pas later achter kwam dat er geen relatie meer was tussen de vennootschap onder firma en de franchisegever U.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.2  Verweerder heeft gesteld dat hij met stukken heeft aangetoond dat hij een bodemprocedure bij de Rechtbank en een kort geding voor klager heeft gevoerd.

Verweerder heeft de voormalig compagnon van klager in kort geding tot afgifte van de boekhouding gesommeerd waartoe de voormalig compagnon van klager ook

is veroordeeld. Deze boekhouding is ook daadwerkelijk op het kantoor van verweerder afgegeven.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

4.3  Verweerder heeft, nadat hij de boekhouding heeft ontvangen, op 22 februari 2006 deze aan klager meegegeven. Afhankelijk van de bevindingen van klager zou

een vordering tegen de voormalig compagnon van klager kunnen worden ingesteld. Verweerder heeft erkend dat de zaak daarna aan zijn aandacht is ontschoten.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

4.4Verweerder is van mening dat de voormalig compagnon van klager jegens laatstgenoemde schadeplichtig was maar dat hij weinig of geen verhaal biedt.

 

Ten aanzien van klachtonderdeel f

4.5  Verweerder betwist schadeplichtig jegens klager te zijn.

 

BEOORDELING VAN DE KLACHT

Ten aanzien van de klachtonderdelen a tot en met e

5.1 De Raad stelt voorop dat een advocaat een grote mate van zorgvuldigheid dient te betrachten bij de behandeling van zijn zaak. Het is echter onvermijdelijk

 dat fouten worden gemaakt. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is niet iedere fout die wordt gemaakt ook tuchtrechtelijk verwijtbaar. De

 beoordeling van de verwijtbaarheid wordt onder andere beïnvloed door de wijze waarop door de advocaat in kwestie met de fout wordt omgegaan. Uit de stukken

 en het behandelde ter zitting volgt dat verweerder de zaak van klager in november 2004 heeft aangenomen en in mei 2005 een dagvaarding heeft aangebracht. Uit

 de stukken volgt niet dat verweerder klager een duidelijk plan van aanpak heeft voorgelegd dan wel hem ter zake heeft geadviseerd. Ook kan uit de stukken

 worden opgemaakt dat verweerder de zaak niet voortvarend heeft aangepakt. Daarbij komt dat een eventuele verheldering of toelichting op dit punt niet is

 verkregen, nu verweerder zonder nader bericht niet is verschenen op de behandeling ter zitting door de Raad, zodat de op de stukken en de toelichting van klager

 gebaseerde vaststelling dat verweerder de zaak niet voortvarend heeft aangepakt en klager terzake onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van zijn (on )

mogelijkheden er toe leidt dat de klachtonderdelen a tot en met e gegrond zijn.

Ten aanzien van klachtonderdeel f

5.2  De tuchtrechter is niet bevoegd te oordelen over een verzoek tot schadevergoeding. Een verzoek tot vergoeding van schade in dat kader kan alleen aanhangig

worden gemaakt bij de civiele rechter. De Raad acht geen termen aanwezig een verplichting tot schadevergoeding op te leggen in het kader van een bijzondere

voorwaarde bij een aan verweerder op te leggen maatregel.

           

MAATREGEL

6. Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de Raad de  maatregel van berisping passend en geboden.

 

BESLISSING

7.         De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 

-                      verklaart klachtonderdeel f ongegrond en de klachtonderdelen a tot en met e gegrond en legt terzake aan verweerder de maatregel van berisping op.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. W.P. Brussaard, mr. A.J.N. van Stigt, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, mr. C.A. de Weerdt leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 augustus 2010.

 

 

griffier                                                                                                           voorzitter

 

 

 

 

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter­lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.              Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.              Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren, na daartoe voorafgaand gemaakte afspraak.

c.              Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.