Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-12-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA1185

Zaaknummer

10-108A

Inhoudsindicatie

Optreden advocaat in het kader van echtscheidingsbemiddeling. Gemeenschappelijk echtscheidingsverzoek ingediend, terwijl alimentatie en boedelverdeling nog in geschil zijn. Geen uitleg over risico inschrijving echtscheidingsbeschikking. Klacht gedeeltelijk gegrond.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

Beslissing d.d. 1 december 2010

in de zaak 10-108A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 25 maart 2010 bij de raad binnengekomen klacht van :

mevrouw

 

k l a a g s t e r

tegen:

de heer mr

 

 v e r w e e r d e r

 

 1. Verloop van de procedure:

 1.1 Bij brief van 23 maart 2010 , door de raad ontvangen op 25 maart 2010 , heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad te Amsterdam op 28 september 2010 in aanwezigheid van klaagster en verweerder.

1.3 Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad alsmede van de stukken genummerd 1 tot en met 9, genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2. De klacht:

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder:

a. zich stelselmatig misleidend en dwarsliggend heeft gedragen en zich niet onafhankelijk heeft opgesteld tegenover klaagster;

b. heeft aangeboden als advocaat voor de ex-echtgenoot van klaagster te blijven optreden nadat klaagster zich had gewend tot een opvolgend advocaat, terwijl verweerder eerder beide echtelieden gezamenlijk had geadviseerd;

c. na beëindiging van de rechtshulpverlening aan beide echtelieden het reeds ingediende gemeenschappelijke verzoek tot echtscheiding, ondanks toe-zeggingen daartoe, niet heeft omgezet in een verzoek op tegenspraak;

d. een toevoeging heeft aangevraagd voor een gezamenlijk verzoek echtscheiding in plaats van voor een mediation;

e. ten onrechte heeft medegedeeld dat de echtscheidingsbeschikking niet zou kunnen worden ingeschreven zolang het op te maken convenant nog niet door beide partijen zou zijn getekend;

f. het proces te hebben vertraagd door lang te wachten met het “overzetten“ van de toevoeging naar de opvolgend advocaat.

2.2 Door aldus te handelen danwel na te laten heeft verweerder, aldus klager, de norm zoals vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

 

3. Feiten:

3.1 Voor  de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan. 

3.2 Verweerder heeft rechtsbijstand gegeven aan klaagster en haar ex-echtgenoot in het kader van een echtscheidingsprocedure. Op 9 augustus 2007 is een (voorwaardelijke) toevoeging afgegeven op naam van klaagster met de zaaksomschrijving “echtscheiding gemeenschappelijk verzoek”. De ex-echtgenoot, die zelf praktiserend advocaat is, kwam niet in aanmerking voor een toevoeging en betaalde zijn helft van de rechtsbijstandskosten op basis van een uurtarief. Verweerder heeft meerdere gesprekken met partijen gevoerd. Er is geen overeenstemming bereikt over een convenant. Wel is een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding ingediend op grond waarvan de rechtbank de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken.

3.3 Na het uitspreken van de echtscheiding heeft verweerder beide partijen geïnformeerd dat de echtscheiding (volgens hem) alleen ingeschreven zou kunnen worden als beide partijen daarmee akkoord zouden zijn. Hij heeft beide partijen een akte van berusting toegestuurd. De ex-echtgenoot heeft kennelijk de echtscheidingsbeschikking doen inschrijven, nadat deze beschikking op 12 december 2007 onherroepelijk was geworden. In een e-mail van 31 maart 2008 verklaart de ex-echtgenoot dat hij dit heeft gedaan omdat verweerder niet wilde overgaan tot inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

3.4 Ten tijde van het inschrijven van de beschikking bestond nog geen overeenstemming of rechterlijke uitspraak over de alimentatie en/of de boedelverdeling terwijl klaagster een regeling en/of uitspraak ter zake wel wenste.

3.5 Verweerder heeft geen opdrachtbevestiging gestuurd waaruit blijkt in welke hoedanigheid hij de gesprekken met klaagster en haar ex-echtgenoot zou gaan voeren. Evenmin heeft hij een bevestigingsbrief aan partijen gestuurd waaruit blijkt op welke grond partijen het echtscheidingsverzoek reeds zouden wensen in te dienen voorafgaande aan overeenstemming over alimentatie en/of boedelver-deling.

3.6 Klaagster heeft zich gewend tot een andere advocaat om haar belangen verder te behartigen; deze opvolgend advocaat heeft de toevoeging laten muteren.

 

4. Beoordeling van de klacht:

4.1 De raad overweegt dat een advocaat op uitdrukkelijke wens van scheidende echtelieden voor hen beiden kan optreden, dit in uitzondering op de hoofdregel dat een advocaat slechts voor één partij kan optreden.  De advocaat dient daarbij grote zorgvuldigheid te betrachten en zich ervan te vergewissen dat beide partijen de consequenties van de te nemen stappen begrijpen. In het algemeen zal het juist dan van belang zijn dat partijen schriftelijk op hun mogelijkheden en hun voorgenomen toegevingen worden gewezen, naast vastlegging van de regeling welke partijen en de gezamenlijke advocaat voor ogen staat. In algemene zin merkt de raad op dat verweerder enkele malen kennelijk onduidelijkheid over zijn rol en over de te nemen stappen niet heeft kunnen wegnemen, terwijl van hem had mogen worden verwacht dat hij die onduidelijkheden had voorkomen. Zo is de ratio van het indienen van een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding, terwijl nog geen overeenstemming bestond over alimentatie en boedelverdeling, niet duidelijk geworden. Deze stap wekt de schijn dat daarmee vooral het belang van de ex-echtgenoot werd gediend. De raad zal toetsen of in het licht van de door klaagster concreet geformuleerde klachtonderdelen door verweerder de tuchtrechtelijke grens is overschreden.  

4.2 De klachtonderdelen a en b lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Tegenover de daartoe strekkende stellingen van klaagster heeft verweerder betwist dat hij zich stelselmatig misleidend en dwarsliggend heeft gedragen en dat hij zich niet onafhankelijk en onpartijdig heeft opgesteld. Ook betwist hij dat hij de ex-echtgenoot van klaagster heeft aangeboden voor hem te blijven optreden nadat klaagster zich had gewend tot een opvolgend advocaat. De door klaagster aangevoerde feitelijke stellingen staan, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan, niet vast. De raad kan in deze procedure niet bepalen of de feitelijke lezing van verweerder danwel die van van klaagster de juiste is, zodat de raad niet tot gegrondbevinding van deze klachtonderdelen kan besluiten.

4.3  Klachtonderdeel c zal eveneens ongegrond worden verklaard, omdat dit onderdeel van de klacht er aan voorbij ziet dat verweerder zich partijdig (in het voordeel van klaagster) zou hebben gedragen, indien hij op haar eenzijdige verzoek het reeds ingediende gemeenschappelijke verzoek tot echtscheiding zou hebben omgezet in een verzoek (of verweer?) op tegenspraak. Het lag op de weg van klaagster zelf om haar nieuwe advocaat opdracht te geven het verzoek (of verweer) te wijzigen. Het stond verweerder immers niet meer vrij voor één der partijen op te blijven treden, nu een onoverbrugbaar belangenconflict was ontstaan.

4.4 Klachtonderdeel d faalt eveneens. Hoewel aan klaagster moet worden toegegeven dat verweerder onduidelijkheid heeft laten ontstaan over de hoedanigheid waarin hij partijen rechtsbijstand zou geven, kan niet worden vastgesteld dat een toe-voeging met zaaksomschrijving “echtscheiding gemeenschappelijk verzoek” niet het meest aansloot bij de wijze waarop de zaak zou worden behandeld. Daarbij kent de raad betekenis toe aan het ontbreken van een mediationovereenkomst; zodanige formulering van de opdracht aan verweerder had met zich gebracht dat een toevoeging wegens “mediation” had moeten worden aangevraagd. 

4.5 Klachtonderdeel e treft wel doel. Vaststaat dat verweerder klaagster heeft meegedeeld dat de echtscheidingsbeschikking niet zou kunnen worden ingeschreven zolang beide partijen daarmee niet akkoord zouden zijn (gekoppeld aan de akte van berusting). Deze mededeling is feitelijk onjuist, omdat een eenmaal uitgesproken echtscheiding, indien de beschikking onherroepelijk is geworden, ook op basis van een eenzijdig verzoek van één der partijen kan worden ingeschreven. De ex-echtgenoot van klaagster, zelf advocaat, kende de te volgen weg en hij heeft dan ook zelf zorg gedragen voor inschrijving van de beschikking tegen de kennelijke wil van klaagster, die eerst een regeling wenste betreffende de alimentatie en de boedelverdeling. De raad kent gewicht toe aan het feit dat de mogelijkheid voor de ex-echtgenoot om de beschikking in te schrijven een uitvloeisel is van het indienen van het gemeenschappelijke echtscheidingsverzoek door verweerder voorafgaande aan (eventuele) overeenstemming over de punten die klaagster nog geregeld wilde zien, zodat verweerder met zijn handelwijze een niet ondenkbeeldige kans in het leven heeft geroepen dat de ex-echtgenoot tegen de wil van klaagster voor inschrijving van de beschikking zou gaan zorgen zonder dat hetzij op basis van overeenstemming dan wel door middel van rechterlijke interventie voorzien zou zijn in de voor klaagster relevante alimentatie en boedelscheiding. Mede gelet op het verschil in kennis tussen de beide echtelieden had het op de weg van verweerder gelegen één en ander te voorkomen dan wel in niet mis te verstane bewoordingen te wijzen op de mogelijke consequenties. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

4.6 Klachtonderdeel f is niet gegrond omdat niet gebleken is van opzettelijke vertraging van de zijde van verweerder betreffende het overzetten van de toevoeging, een actie die bovendien op de weg van de opvolgend advocaat ligt.

5. Maatregel:

5.1 De raad ziet, alles afwegende, waaronder de erkenning van verweerder dat hij zich ten aanzien van de inschrijvingsmogelijkheid van de echtscheidingsbeschikking heeft vergist, onvoldoende aanleiding tot het opleggen van een maatregel.

 

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel e gegrond;

- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr H. Brouwer, voorzitter, mrs. H. Dulack, S.M. Gaasbeek–Wielinga,  M.J.G.H. Verviers en M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr M.A. Hupkes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2010.

voorzitter       griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 1 december 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan voor wat betreft het gegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep worden ingesteld bij het hof van discipline door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Voor wat betreft de ongegrond verklaarde klachtonderdelen kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na  verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post:

 Het postadres van de griffie van het hof van discipline is : Postbus132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging:

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax:

Het faxnummer van het hof van discipline is 076-548 46 08. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof van discipline.

d. Telefonische informatie: 

       076- 548 46 07