Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-03-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0504

Zaaknummer

R. 3296/09.128

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Het enkele gegeven dat de voorzitter en leden van de Raad binding hebben met de balie waarvan ook verzoeker uitmaakt en de rechtbank in dat arrondissement vormt op zichzelf geen argument dat sprake zou (kunnen) zijn van subjectieve bevooroordeeldheid jegens verzoeker. Volgt afwijzing van het wrakinsverzoek. Nu onderhavig verzoek enkel is gedaan om alsnog uitstel te bewerkstelligen nadat eerder verzoek daartoe niet is gehonoreerd en aldus van het middel van wraking misbruik is gemaakt, wordt daarbij bepaald dat een eventueel volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

 

 1.                  Het verloop van de procedure

 

1.1       Bij brief van 31 augustus 2009 heeft de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht tegen verzoeker ingediend. Het dossier is binnengekomen bij de Raad van Discipline op 1 september 2009.

 

1.2       De griffier heeft de Deken alsmede verzoeker naar aanleiding van de ingediende klacht bij brief van 7 december 2009 opgeroepen voor de zitting van 18 januari 2010 en de samenstelling van de Raad medegedeeld.

 

1.3       Bij faxbrieven van 8 en 12 december 2009 heeft verzoeker de Raad wegens een verhindering zijnerzijds verzocht om de behandeling ter zitting van 18 januari 2010 aan te houden. De behandelend voorzitter heeft dit verzoek afgewezen en bij brief 18 december 2009 is dat aan verzoeker bericht.

1.4       Bij faxbrief van 15 januari 2010 heeft verzoeker “de Raad” gewraakt.

 

1.5       Bij faxbrieven van 15 en 18 januari 2010 heeft verzoeker nogmaals aanhouding van de behandeling ter zitting verzocht.

 

1.6       Eveneens bij faxbrief van 18 januari 2010 heeft de Raad aan verzoeker bericht dat zijn aanhoudingsverzoek niet wordt gehonoreerd en de behandeling ter zitting die middag doorgang zal vinden.

 

1.7       De mondelinge behandeling vond plaats op 18 januari 2010. Nu verzoeker niet ter zitting is verschenen, heeft de voorzitter gelet op het wrakingsverzoek d.d. 15 januari 2010, de zaak naar de wrakingskamer verwezen.

1.8       Naar aanleiding van het wrakingsverzoek is een wrakingskamer samengesteld, bestaande uit de plaatsvervangend voorzitter mr. G.J.W. van Oven en de leden mrs. J.H.M. Nijhuis en mr. A.A.J. Maat. Verzoeker, de Deken, de gewraakte (plv.) voorzitter en leden zijn schriftelijk opgeroepen voor de behandeling van het wrakingsverzoek op 1 maart 2010 te 12.45 uur.

 

1.9       De (plv.) voorzitter en de leden en de Deken zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op het wrakingsverzoek.

 

1.10    Het verzoek is op 1 maart 2010 in aanwezigheid van verzoeker en de Deken behandeld. Tegelijkertijd is het wrakingsverzoek van verzoeker in de zaak R. 3344 / 09.176 behandeld. De Deken heeft op beide wrakingsverzoeken tezamen gereageerd. Van de zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

 

2.         Het wrakingsverzoek

 

2.1      Verzoeker heeft als grond voor zijn wrakingsverzoek aangevoerd dat er vanwege de problemen die zijn gerezen tussen hem en de Rotterdamse Orde van Advocaten, geen objectieve beoordeling zal kunnen plaatsvinden door een (plv.) voorzitter en leden van de Raad die een binding hebben met Rotterdam doordat zij daar rechter of advocaat zijn of zijn geweest. Dit in combinatie met de weigering van de Raad het verzoek van verzoeker tot aanhouding van de behandeling van de zaak op 18 januari 2010 te honoreren.

 

3.         De beoordeling van het wrakingsverzoek

 

3.0      Niet is gebleken dat in de wraking is berust, zodat de Raad aanneemt dat dit niet het geval is.

 

3.1             Wraking is een middel dat partijen ten dienste staat om het hen, onder meer, ingevolge artikel 6, lid 1, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) toekomende recht op behandeling van hun zaak door (een) onpartijdige (tucht)rechter(s) af te dwingen.

 

3.2             Wraking is mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de (tucht)rechtelijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

 

3.3             Van dergelijke feiten en omstandigheden kan in de eerste plaats sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij dan wel het voorliggend geschil. Wraking is voorts mogelijk als feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling van de tuchtrechter, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is, in welk kader van belang is dat ook de schijn van partijdigheid wordt vermeden.

 

3.4             Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking van een (plaatsvervangend) voorzitter van de Raad en haar overige leden dient voorop te staan dat deze uit hoofde van hun aanstelling moeten worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de (plaatsvervangend) voorzitter en/of (een van de) leden jegens een partij enige vooringenomenheid koestert/koesteren, althans dat de bij de partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

 

3.5             Voor zover het verzoek tot wraking is ingegeven door de vrees dat het de voorzitter en de leden – in subjectieve zin – aan onpartijdigheid ontbreekt, is de wrakingskamer van oordeel dat feiten en omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de voorzitter en de leden jegens verzoeker enige vooringenomenheid koesteren, haar niet zijn gebleken. Het enkele gegeven dat zij binding hebben met de Rotterdamse balie dan wel van de Rotterdams rechtbank deel uitmaken, vormt op zich zelf geen argument dat sprake zou (kunnen) zijn van subjectieve bevooroordeeldheid jegens verzoeker.

 

3.6      De beslissing van de Raad niet in te gaan op het verzoek om aanhouding dat   door verzoeker voor de zitting van 18 januari 2010 werd gedaan, moet worden beschouwd als een procedurele beslissing die niet getuigt van een gebrek aan onpartijdigheid.

3.7      Het vorenstaande leidt er toe dat het verzoek wordt afgewezen.

3.8      Nu naar het oordeel van de Raad onderhavig verzoek enkel is gedaan om alsnog een uitstel te bewerkstelligen nadat een eerder verzoek om uitstel niet is gehonoreerd, en aldus van het middel van wraking misbruik is gemaakt, zal een eventueel volgend wrakingsverzoek niet in behandeling worden genomen.

 

4.         De beslissing

 

De wrakingskamer:

 

- wijst het verzoek tot wraking van mrs. M.F. Baaij, (plaatsvervangend) voorzitter van de Raad van Discipline te ’s-Gravenhage, alsmede de leden mr. J.A. van Keulen, mr. J.C. van den Dries, mr. P.O.M. van Boven – de Groot en mr. H.E. Meerman af;

 

- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen.

 

 

Aldus gedaan door mr. G.J.W. van Oven, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.H.M. Nijhuis en mr. A.A.J. Maat, leden, in aanwezigheid van de griffier en uitgesproken op 8 maart 2010.

 

 

 

voorzitter                                                                                                      griffier

 

 

 

 

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.