Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-10-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA1292

Zaaknummer

R. 3355/09.187

Inhoudsindicatie

Wraking van de voorzitter op grond dat hij – een aantal dagen na de zitting - zou weigeren een bepaalde uitlating van de wederpartij in het proces-verbaal van de zitting op te nemen. Door de gemachtigde van verzoekster zou daarvan ter zitting akte zijn verzocht. Het proces-verbaal is opgemaakt en op verzoek een aantal dagen na de zitting toegezonden. De Raad is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verzoekster ter zitting akte heeft gevraagd van de door haar genoemde mededeling, noch dat de voorzitter heeft geweigerd gevolg te geven aan een dergelijk verzoek. Ook is niet gebleken dat de beweerdelijke uitlating relevant is voor de beoordeling van het in die zaak aan de orde zijnde verzet. Wrakingsverzoek afgewezen.

Uitspraak

1. Verloop van de procedure

1.1.   Op 29 december 2008 heeft verzoekster een klacht ingediend tegen de voormalig Deken van de Orde van Advocaten in het

arrondissement Rotterdam. Het door de wet voorgeschreven onderzoek van die klacht is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het

arrondissement Dordrecht, waarna het dossier op 30 november 2009 bij de Raad is binnengekomen.

1.2.  Bij beslissing van 28 december 2009 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

1.3. Tegen de afwijzing heeft verzoekster verzet ingesteld.

1.4.   Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 1 februari 2010. De Raad heeft toen beslist dat de behandeling zou worden aangehouden tot

 een nader te bepalen zitting.

1.5.  De behandeling van het verzet heeft alsnog plaatsgevonden ter openbare zitting van de Raad van 3 mei 2010. Bij die zitting, die werd voorgezeten door

verweerder, is verzoekster verschenen, vergezeld van haar gemachtigde . Tevens is verweerder verschenen. Van de

zitting is door de griffier proces-verbaal opgemaakt.

1.6.  Bij brief van 9 mei 2010 heeft verzoekster verzocht om toezending van het proces-verbaal van de zitting van 3 mei 2010. Verzoekster deelde in die brief onder

 meer het volgende mee:

 

“… verzoek ik u om per omgaande het proces verbaal van de zitting naar mij toe te sturen terzake van de mededeling van advocaat C. (red.) waarvan mijn gemachtigde (red.) tijdens de zitting onmiddellijk akte en proces verbaal vroeg.

 

Mijn gemachtigde (red.) heeft de mededeling van verweerder (red.) zo opgeschreven: “… dat fiscaal jurist K. (red.) de fiscaliteit rond een Zwitserse nummerrekening (van derden) had kunnen regelen vanwege goede contacten sinds 2007 als klokkenluider bij het Ministerie van Financiën.”

 

1.7.   Bij brief van 11 mei 2010 heeft de griffier van de Raad de brief van 9 mei 2010 aan verzoekster geretourneerd, daar de behandeling van de klacht ter zitting

was gesloten.

1.8.  Bij brief van 19 mei 2010, welke op die datum per fax bij de Raad is ontvangen, heeft verzoekster, naar aanleiding van de brief van 11 mei 2010 van de griffier,

meegedeeld de voorzitter van de zitting van 3 mei 2010 te willen wraken "omdat de Voorzitter de rechtsgang belemmerd, door geen procesverbaal ter beschikking

te stellen, terwijl door mij akte was gevraagd van de mondelinge fiscale uiting en totale fiscale lariekoek van de beklaagde advocaat ". 

1.9.    Bij brief van 20 mei 2010 heeft de griffier op laatstgenoemde faxen gereageerd, met de mededeling dat het verzoek om toezending van het proces-verbaal

over het hoofd was gezien en dat het proces-verbaal tegelijk met de beslissing aan verzoekster zou worden toegezonden. De griffier heeft verzoekster

 daarbij verzocht of zij naar aanleiding van die informatie het wrakingsverzoek wenste te handhaven.

1.10.  Bij brief van 24 mei 2010, welke op die datum per fax bij de Raad is ontvangen (hierna: het wrakingsverzoek) heeft verzoekster meegedeeld dat zij

verweerder wenste te wraken "gezien het feit dat de Voorzitter van de Raad van Discipline weigert op te schrijven wat verweerder (red.) zei tijdens de

mondelinge behandeling". 

1.11.  Bij brief van 11 juni 2010 heeft de griffier van de Raad het proces-verbaal van de zitting van 3 mei 2010 aan verzoekster toegezonden.

1.12.  Bij brief van 6 september 2010, welke bij de Raad op die datum per fax is binnengekomen, heeft verzoekster het wrakingsverzoek toegelicht en stukken in

het geding gebracht.

1.13.  Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer van de Raad van 20 september 2010. Ter zitting is verzoekster verschenen, vergezeld

door haar gemachtigde. Verweerder heeft per brief van 8 juni 2010 zijn standpunt aan de Raad uiteengezet en meegedeeld dat hij niet ter

zitting zou verschijnen.

 

2. Inhoud van het wrakingsverzoek

2.1  Het wrakingsverzoek behelst de wraking van verweerder als voorzitter van de Raad van Discipline die op 3 mei 2010 het verzet van verzoekster in de

klachtzaak tegen mr. C. heeft behandeld.

2.2   Aan haar wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende ten grondslag gelegd.

Ter zitting van 3 mei 2010 heeft de gemachtigde van verzoekster akte gevraagd van een uitlating van mr. C., die de gemachtigde aldus tijdens de zitting heeft

opgeschreven:

 

“…. dat fiscaal jurist K. (red.)de fiscaliteit rond een Zwitserse nummerrekening (van derden) had kunnen regelen vanwege goede contacten sinds 2007 als klokkenluider bij het Ministerie van Financiën.”

 

Verzoekster wenst wraking van verweerder omdat hij weigert de tekst van de mondelinge mededeling van mr. C. op te schrijven in het proces-verbaal van de zitting.

 

 

3. Verweer

Verweerder heeft bij brief van 8 juni 2010 onder meer het volgende aan de Raad medegedeeld. Verweerder berust niet in de wraking. Hij is niet niet-onpartijdig en is op geen enkele wijze vooringenomen in de onderhavige kwestie. Verweerder is zich niet bewust dat hij desgevragd heeft geweigerd iets op te schrijven. Verweerder kan zich niet herinneren dat de heer K. akte heeft verzocht als door hem wordt gesteld. Indien hij dat zou hebben gedaan zou verweerder de griffier hebben gevraagd akte te nemen van zijn verzoek. Verweerder heeft voor de zekerheid bij de leden van zijn kamer rondgevraagd. Geen van hen kon zich herinneren dat er iets in de zin die de heer K. naar voren brengt is gezegd.

 

4. Beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1  Op grond van artikel 47 Advocatenwet jo. artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan een lid van de Raad van Discipline worden gewraakt op grond van

feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.

4.2  Ten aanzien van de rechterlijke onpartijdigheid wordt onderscheid gemaakt tussen subjectieve en objectieve aspecten van onpartijdigheid.

Bij subjectieve aspecten gaat het om de persoonlijke instelling van de rechter. Hier geldt als criterium dat een rechter moet worden vermoed uit hoofde van zijn

aanstelling onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter

jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Die vrees

voor subjectieve partijdigheid moet bovendien objectief gerechtvaardigd zijn.

Bij objectieve aspecten gaat het om feiten of omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven te vrezen dat een rechter niet

onpartijdig is. Daarbij is ook de schijn van partijdigheid van belang.

4.3  Het onderhavige wrakingsverzoek spitst zich toe op de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 3 mei 2010.

4.4  Tijdens de zittingen van de Raad is het de taak van de griffier om van het verhandelde proces-verbaal te maken. De wet bevat hieromtrent geen voorschrift.

 In de jurisprudentie van het Hof van Discipline is uitgemaakt dat een proces-verbaal niet een woordelijk verslag behoeft in te houden en dat volstaan kan worden

met vermelding van relevante feiten (HvD 8 maart 2010, nr. 5523).

4.5  Verzoekster heeft gesteld dat mr. C. ter zitting de door haar gemachtigde weergegeven uitlating heeft gedaan. Ook stelt zij dat er ter zitting akte is

gevraagd om de desbetreffende uitlating in het proces-verbaal op te nemen.

4.6  Verweerder heeft gesteld dat hij zich niet bewust is dat hij desgevraagd heeft geweigerd iets op te schrijven. Verweerder stelt zich niet te kunnen

herinneren dat de heer K. akte heeft verzocht zoals door verzoekster wordt gesteld. Indien zich dat zou hebben voorgedaan zou verweerder de griffier

hebben gevraagd akte te nemen van dat verzoek, aldus verweerder.

4.7  Mede gelet op de mate van detaillering van het proces-verbaal van de zitting van 3 mei 2010 moet worden aangenomen dat de griffier, indien aan de zijde

 van verzoekster akte was gevraagd van een bepaalde uitlating, daarvan aantekening zou hebben gemaakt in het proces-verbaal.

4.8  Gelet voorts op de tegengestelde lezingen van verzoekster en verweerder over hetgeen is voorgevallen ter zitting, is de Raad van oordeel dat niet is komen

vast te staan dat verzoekster ter zitting akte heeft gevraagd van de door haar genoemde mededeling van mr. C., noch dat verweerder heeft geweigerd

gevolg te geven aan een dergelijk verzoek.

4.9  Evenmin is gebleken dat de door verzoekster genoemde uitlating van mr. C., indien gedaan, relevant is voor de beoordeling van het verzet dat in die

zaak aan de orde is dat deze in het proces-verbaal vermeld had moeten worden.

4.10  De Raad komt aldus tot het oordeel dat feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid van verweerder schade zou kunnen lijden, niet zijn

komen vast te staan en evenmin aannemelijk zijn geworden.

4.11  Ter zitting heeft verzoekster het verzoek gedaan om over te gaan tot het horen van de griffier over de correspondentie die betrekking heeft op – in de

woorden van verzoekster – het van de zaak halen van een lid van de Raad na de (niet behandelde) wraking van een andere voorzitter en lid van de Raad  eerder dit jaar.

De Raad zal aan dit verzoek geen gevolg geven. Het al dan niet deelnemen van een lid van de Raad aan een bepaalde zitting van de Raad is niet als grond voor wraking in het wrakingsverzoek aangevoerd. Op grond van artikel 513 Strafvordering moeten alle feiten en omstandigheden die aan de wraking ten grondslag worde n gelegd tegelijk worden voorgedragen.

De Raad is bovendien van oordeel dat de griffier geen verklaring zal kunnen afleggen die relevant is voor de inhoud van het proces-verbaal, nu zij bij de

gang van zaken ter zitting niet was betrokken.

Tot het horen van andere personen als getuigen ziet de Raad, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen aanleiding.

4.12    Het voorgaande brengt mee dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

 

5.      Beslissing

5.1    De wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage:

-        wijst het verzoek af.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij , voorzitter, mr. P.O.M. van Boven-de Groot, mr. R. de Haan, mr. H.E. Meerman, mr. P.C.M. van Schijndel , leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 oktober 2010.

 

 

 

voorzitter                                                                                          griffier