Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-10-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1132

Zaaknummer

10-51

Inhoudsindicatie

Advocaat schiet in ernstige mate tekort in zijn verplichtingen jegens zijn cliënte door pas een half uur voor de mondelinge behandeling met haar in gesprek te gaan en op de hoogte te brengen van belangrijke informatie. Advocaat had van belang zijnde stukken eerder aan zijn cliënte moeten verschaffen. Klachten gegrond, volgt -mede vanwege relevant tuchtrechtelijk verleden- schorsing voor zes weken waarvan vier weken voorwaardelijk.

Uitspraak

10-51

 BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief van 13 april 2010 heeft mr. P.A.M. Manning, deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zwolle-Lelystad, ter kennis van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem gebracht de klacht van:

klaagster

wonende te [woonplaats]

tegen: verweerder

advocaat te [plaats]

1.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem van 28 juni 2010.

Klaagster is samen met haar partner, de heer R. Huisman, verschenen. Verweerder is eveneens verschenen.

De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. A.E. Zweers, voorzitter, en mrs. H.C. Brandsma, E.D. Breuning ten Cate, E.J. Verster en P.J.M. van Wersch, leden van de raad, en is bijgestaan door

mr. A. Huber als griffier.

2.

Klaagster verwijt verweerder dat hij heeft gehandeld dan wel heeft nagelaten in strijd met de zorg die hij als advocaat jegens haar, wier belangen hij behartigde althans behoorde te behartigen, behoorde te betrachten doordat:

a. hij zich onvoldoende in haar zaak heeft verdiept ten gevolge waarvan hij zonder voldoende feitenkennis en niet voldoende voorbereid haar heeft bijgestaan tijdens de zitting die op [….] 2008 heeft plaatsgevonden;

b. hij niet tijdig bescheiden in het geding heeft gebracht en de pleitnota van mr. [C] niet heeft overgelegd;

c. hij haar niet in kennis heeft gesteld van enkele van belang zijnde stukken die de wederpartij heeft overgelegd;

d. hij haar heeft genoopt een andere advocaat in te schakelen en het dossier niet op eerste verzoek aan haar heeft willen afgeven;

e. zijn voorkomen wanordelijk is en een advocaat niet past;

3.

De raad gaat uit van de volgende gegevens:

Klaagster heeft zich in [….] 2007 gewend tot mr. [C] in verband met een familierechtelijke kwestie.

Op [….] 2007 heeft een door [C] ingeschakelde procureur een verzoek tot wijziging van het gezag en verhoging van de kinderalimentatie bij de rechtbank te

’s-Gravenhage ingediend.

Nadat de wederpartij een verweerschrift, tevens bevattende een verzoek betreffende de omgang met de minderjarige, had ingediend is de mondelinge behandeling bepaald op [….] 2008.

[C] heeft verweerder benaderd met het verzoek klaagster ter zitting terzijde te staan en hem een aantal stukken toegestuurd met het verzoek deze in het geding te brengen.

Voorts heeft [C] een door hem opgestelde pleitnota aan verweerder doen toekomen.

Klaagster en verweerder hebben elkaar ongeveer een half uur voor de zitting ontmoet. Op een terras hebben zij toen over de zaak gesproken.

Nadat gebleken was dat de stukken, die verweerder in het geding had willen brengen, niet zijn ontvangen door de rechtbank en de wederpartij, heeft de rechter verweerder in gelegenheid gesteld deze stukken alsnog over te leggen. De wederpartij heeft daarop mogen reageren.

Bij beschikking van [….] 2008 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vastgesteld en de beslissing over de definitieve omgangsregeling en het gezag aangehouden. De door de wederpartij te betalen alimentatie is bepaald op € 350,- per maand.

4.

Ter toelichting op zijn klacht heeft klaagster het volgende aangevoerd:

[C] heeft haar voorgehouden dat verweerder een doorgewinterde advocaat is, die gespecialiseerd is in het personen- en familierecht.

Zij heeft 35 minuten voor de mondelinge behandeling voor het eerst contact met verweerder gehad.

Pas 10 minuten voor de mondelinge behandeling heeft zij stukken ontvangen die de wederpartij had overgelegd.

Zijn uiterlijk was onverzorgd en hij bleek weinig van haar zaak af te weten.

Er is door [C] en haar veel aandacht besteed aan de pleitnota. Het is ongehoord dat verweerder de pleitnota zonder dat met haar te overleggen niet heeft ingediend en haar daar ook niet tijdig van op de hoogte heeft gesteld.

Zij en [C] waren er van overtuigd dat zij de zaak zou winnen. Ter zitting is haar gebleken dat de zaak heel anders lag.

Het voorkomen van verweerder staat niet op zichzelf. Het past in het wanordelijke beeld dat zij van verweerder heeft gekregen.

De beslissing van de rechter zou veel gunstiger zijn uitgevallen als haar belangen beter waren behartigd.

5.

Verweerder heeft het volgende tot zijn verweer aangevoerd:

In verband met het plotseling defungeren van de oorspronkelijk door [C] ingeschakelde advocaat heeft [C] hem ingeschakeld. Hij heeft de opdracht aanvaard.

Hij heeft bedongen dat hij met klaagster contact mocht hebben en dat de financiële afwikkeling via het kantoor van [C] zou plaatsvinden.

Hij heeft alle stukken bestudeerd. Hij bestrijdt ten stelligste dat hij een gebrek aan

feitenkennis had. Klaagster heeft haar verwijt dat hij niet beschikte over de benodigde kennis van de feiten niet voldoende concreet onderbouwd.

Hij heeft de zaak een half uur voorafgaand aan de mondelinge behandeling met klaagster en haar partner besproken.

Hij heeft haar gemotiveerd uiteen gezet dat er weinig kans was dat het verzoek tot gezagswijziging zou worden toegewezen en dat het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling zou worden afgewezen en dat de rechter vermoedelijk de alimentatie op een lager bedrag zou bepalen dan zij gevraagd had.

Hem is gebleken dat er een grote discrepantie bestond tussen de verwachtingen van klaagster en hetgeen zij realiter kon verwachten.

Het is juist dat hij de pleitnota die [C] had opgesteld niet heeft overgelegd. De pleitnota zou niet door de rechtbank en de wederpartij geaccepteerd zijn.

Hij heeft alle in pleitnota genoemde aspecten aan de orde gesteld.

De stukken die hij in [….] 2008 van [C] heeft ontvangen, heeft hij op [….] 2008 aan de procureur gestuurd ten behoeve van de rechtbank en de advocaat van de wederpartij. Ter zitting is hem gebleken dat deze stukken niet zijn aangekomen. Bij de adressering is een verkeerd postbusnummer vermeld. De rechtbank heeft hem in de gelegenheid gesteld de stukken alsnog in het geding te brengen.

Hij heeft de door klaagster gevraagde stukken aan haar doen toekomen.

Op [….] 2009 heeft hij het dossier aan de opvolgend advocaat gestuurd.

Het is niet juist dat hij een slonzig voorkomen heeft.

Hij is de derde generatie [M] die van dezelfde toga gebruik maken. Hij heeft nimmer gemerkt dat zijn toga en/of voorkomen er aan in de weg staat dat hij zijn werkzaamheden als advocaat goed verricht.

Hij heeft vanaf de zitting tot aan de indiening van de klacht zeer veel telefonisch en schriftelijk contact met klaagster gehad.

Hij heeft klaagster adequaat vertegenwoordigd.

6.

De raad beoordeelt de klacht als volgt:

Ten aanzien van het verwijt dat verweerder zich onvoldoende in de zaak van klaagster heeft verdiept ten gevolge waarvan hij haar zonder voldoende feitenkennis en niet voldoende voorbereid heeft bijgestaan tijdens de zitting die op [….] 2008 heeft plaatsgevonden, klachtonderdeel a, overweegt de raad als volgt:

Met verweerder is de raad van oordeel dat klaagster haar verwijt dat verweerder niet beschikte over voldoende feitenkennis onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd.

Klaagster heeft ter onderbouwing van dit deel van klachtonderdeel a slechts gewezen op het feit dat haar ex-echtgenoot onweersproken heeft gesteld dat zij de spaarrekening van de minderjarige heeft leeggehaald en dat daarom als ingangsdatum van de verhoging van de kinderalimentatie de datum van de beschikking is bepaald. Echter niet is vast komen te staan of verweerder voor de mondelinge behandeling van één en ander op de hoogte had kunnen zijn. Daarom is dit onderdeel van de klacht voorzover het betrekking heeft op het niet beschikken over voldoende kennis over de feiten ongegrond.

Ten aanzien van het verwijt dat verweerder zich onvoldoende in de zaak van klaagster heeft verdiept en hij haar onvoldoende voorbereid heeft bijgestaan overweegt de raad als volgt:

Vast staat dat er een grote discrepantie bestond tussen de verwachtingen van klaagster omtrent het te behalen resultaat en hetgeen zij mocht verwachten.

Dat de verwachtingen van klaagster te hoog gespannen waren moet verweerder zijn gebleken uit de stukken die hij van [C] had ontvangen.

Het had, mede gezien de verwachtingen die klaagster had, op de weg van verweerder gelegen de zaak tijdig met klaagster te bespreken en haar te informeren omtrent hetgeen zij mocht verwachten.

Door pas ongeveer een half uur voor de mondelinge behandeling met klaagster in gesprek te gaan is hij jegens klaagster in ernstige mate tekort geschoten in zijn verplichting haar voor te bereiden op de mondelinge behandeling en op de hoogte te brengen van belangrijke informatie onder meer betreffende de mogelijkheden om alleen met het gezag te worden bekleed over een minderjarige en omgang tegen te gaan. Daarom is het verwijt dat verweerder zich onvoldoende heeft verdiept in de zaak van klaagster en haar onvoldoende voorbereid heeft bijgestaan gegrond.

Omdat het tijdig informeren en het zorgvuldig begeleiden van een cliënt een essentieel onderdeel van de taak van de advocaat is en verweerder in het verleden meerdere keren in verband met soortgelijke feiten in aanraking met de tuchtrechter is gekomen meent de raad dat na te noemen maatregel dient te worden opgelegd.

Ten aanzien van het verwijt dat hij niet tijdig bescheiden in het geding heeft gebracht en de pleitnota van mr. [C] niet heeft overgelegd, klachtonderdeel b, overweegt de raad als volgt:

Het is verweerders verantwoordelijkheid om te zorgen dat de over te leggen stukken tijdig naar het juiste adres worden gestuurd, hetgeen niet is gebeurd. Echter de rechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld de stukken alsnog over te leggen waardoor klaagster geen nadeel heeft ondervonden van het feit dat verweerder de stukken niet tijdig heeft overgelegd. Daarom is dit onderdeel van de klacht, voorzover het betrekking heeft op het niet tijdig overleggen van de stukken, ongegrond.

Ten aanzien van het niet overleggen van de pleitnota merkt de raad op dat een advocaat volledig de verantwoordelijkheid heeft voor de wijze waarop hij de zaak behandelt. Daarom was het uitsluitend aan verweerder om te bepalen of de pleitnota zou worden overgelegd en heeft hij, gezien de daarvoor door hem aangevoerde argumenten, mogen beslissen de pleitnota niet over te leggen.

Wel had verweerder klaagster tijdig op de hoogte moeten stellen dat en waarom hij meende dat de pleitnota niet overgelegd diende te worden, doch daarop ziet klachtonderdeel a en niet het onderhavige klachtonderdeel.

Het hier voorgaande brengt met zich mee dat klachtonderdeel b ongegrond is.

Ten aanzien van het verwijt dat verweerder klaagster niet in kennis heeft gesteld van enkele van belang zijnde stukken die de wederpartij heeft overgelegd, klachtonderdeel c, overweegt de raad als volgt:

Vast is komen te staan dat klaagster enkele van belang zijnde stukken die de wederpartij heeft overgelegd, niet, althans pas direct voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft ontvangen.

Het was verweerders verantwoordelijkheid als advocaat van klaagster er voor zorg te dragen dat zij tijdig over de van belang zijnde stukken beschikte. Omdat dat niet het geval is geweest, is dit onderdeel van de klacht gegrond.

Ten aanzien van het verwijt dat hij haar heeft genoopt een andere advocaat in te schakelen en het dossier niet op eerste verzoek aan haar heeft willen afgeven, klachtonderdeel d, overweegt de raad als volgt:

Verweerder heeft klaagster aangeboden haar te blijven bijstaan. Dat verweerster heeft besloten niet op dit aanbod in te gaan en een andere advocaat in te schakelen komt voor haar eigen rekening en risico.

Door op [….] 2009 het dossier aan de opvolgend advocaat toe te sturen heeft verweerder correct gehandeld.

Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

Ten aanzien van het verwijt dat het voorkomen van verweerder wanordelijk is en een advocaat niet past, klachtonderdeel e, overweegt de raad als volgt:

De raad is er niet van overtuigd dat het voorkomen van verweerder een rol van betekenis heeft gespeeld in de communicatie met de rechter en/of de wederpartij.

Dit onderdeel van de klacht is van onvoldoende belang en daarom ongegrond.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

Klachtonderdeel a is gegrond in zoverre als hiervoor is overwogen en voor het overige ongegrond. Klachtonderdeel c is eveneens gegrond. Klachtonderdelen b, d en e zijn ongegrond.

Aan verweerder wordt de maatregel van schorsing in de uitoefening van zijn praktijk voor de duur van zes weken opgelegd.

De raad bepaalt dat een gedeelte van vier weken niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich voor het einde van de na te noemen proeftijd aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt. De raad stelt de proeftijd vast op een periode van één jaar, ingaande de dag na het in kracht van gewijsde gaan van deze beslissing.

De schorsing gaat in op de achtste dag nadat de onderhavige beslissing in kracht van gewijsde zal zijn gegaan.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling op 11 oktober 2010.

griffier     voorzitter