Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-10-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA1107

Zaaknummer

10-292A

Inhoudsindicatie

Wraking wordt afgewezen. Niet gebleken dat voorzitter niet onpartijdig of niet onafhankelijk is als gevolg van appointeringsbeleid art. 60 c verzoek dan wel niet afwachten kort geding tegen Staat.

Uitspraak

 

 

RAAD VAN DISCIPLINE 

    in het ressort Amsterdam

in de zaak 10-292A

Beslissing d.d. 6 oktober 2010

De wrakingskamer van de raad van discipline  heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het op 22 juli 2010 ter zitting gedane verzoek van:  

de heer mr.

v e r z o e k e r

tot wraking van

mr D.J. Markx

voorzitter van de raad van discipline

 

1. Verloop van de procedure:

 1.1 Op 13 juli 2010 is bij de raad van discipline binnengekomen een verzoek zoals bedoeld in artikel 60 c Advocatenwet gericht tegen verzoeker ingediend door de deken van de orde van advocaten te Amsterdam. Dit verzoek is voorzien van het zaaknummer 10-270A.

1.2 Tijdens de behandeling van voornoemd verzoek door mr Markx ter zitting van 22 juli 2010 heeft verzoeker mr Markx gewraakt, waarbij hij schriftelijke aantekenin-gen heeft overhandigd, houdende de gronden van de wraking.  

1.3 Voornoemd wrakingsverzoek (zaaknummer 10-292A) werd behandeld door de wrakingskamer van de raad ter zitting van 16 augustus 2010 bij welke gelegenheid verzoeker de volledige samenstelling van de wrakingskamer, waarin zitting had-den mr H. Brouwer, voorzitter, en mrs. M.A. Le Belle, H. Dulack, B.E. van der Molen en M.W. Schüller,  heeft gewraakt.

1.4 Bij beslissing d.d. 24 september 2010 in de zaak met nummer 10-335A heeft de wrakingskamer van de raad in de samenstelling van mr Th. S. Röell, voorzitter, en mrs. E.J. Ferman, J. van de Laar, M. Pannevis en S. Wieberdink het verzoek tot wraking van de wrakingskamer afgewezen, waarbij tevens is bepaald dat een volgend verzoek tot wraking van verzoeker niet in behandeling zal worden genomen.

1.5 Het wrakingsverzoek tegen mr Markx is vervolgens ter zitting van de wrakingskamer van de raad van 28 september 2010 behandeld.

1.6 Verzoeker is ter zitting verschenen. De gewraakte voorzitter is met bericht van verhindering niet verschenen. De voorzitter heeft bij brief van 5 augustus 2010 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.

1.7 Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt, waaraan zijn gehecht de pleitnotities waarvan verzoeker zich heeft bediend.

 

2.  Het verzoek tot wraking.

2.1 De door verzoeker aangevoerde gronden tot wraking kunnen als volgt worden samengevat:

a. verzoeker heeft geen tijd gekregen om een kort geding aan te spannen tegen de Orde van Advocaten voor het vragen van een verbod danwel gebod om het gedane verzoek ex. artikel 60 c Advocatenwet in te doen trekken.

b. verzoeker is in zijn rechten geschonden omdat de behandeling van het verzoek ex. artikel 60 c Advocatenwet is vastgesteld, op een tijdstip dat voorafgaat aan de behandeling van de door verzoeker tegen de deken gerichte klachten.

c. verzoeker meent dat de voorzitter en de leden niet als onafhankelijk en onpartijdig  kunnen worden beschouwd omdat zij niet voor het leven zijn benoemd en elkaar (kunnen) kennen uit het “Amsterdamse milieu’’.

3. De beoordeling van het verzoek:

3.1 Verzoeker heeft kennelijk geen belang meer bij de beoordeling van grond a, luidend dat hij geen gelegenheid heeft gekregen om een kort geding aan te spannen tegen de Orde van Advocaten ten einde het verzoek ex artikel 60 c Advocatenwet in te doen trekken. Verzoeker heeft deze wrakingsgrond ter zitting van 28 september 2010 niet nader onderbouwd. De raad voegt daaraan toe dat de behandeling van het verzoek ex artikel 60 c als gevolg van de opvolgende wrakingsverzoeken gedurende twee maanden is vertraagd, terwijl niet gesteld of gebleken is dat verzoeker deze tijd heeft benut voor het entameren van het beoogde kort geding.  

3.2 Wrakingsgrond sub b richt zich tegen het appointeringsbeleid. Daartoe wordt overwogen dat de raad niet is gebleken dat dit beleid ten opzichte van verzoeker op andere wijze is gevoerd dan de raad in andere, vergelijkbare gevallen pleegt te doen, terwijl de grond miskent dat de aard van een verzoek ex artikel 60 c Advocatenwet met zich meebrengt dat dergelijke verzoeken met  hogere prioriteit dan klachten gericht tegen de deken moeten worden behandeld, hetgeen nog geen oordeel inhoudt over de gegrondheid van het verzoek.

3.3 Met betrekking tot de onpartijdigheid heeft te gelden dat feiten of omstandigheden aanwezig dienen te zijn op grond waarvan de rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid, welke wordt verondersteld, schade zou kunnen lijden. Anders dan verzoeker veronderstelt, houdt de voorzitter van de raad geen kantoor in het gebouw van een advocatenkantoor (waar de griffie van de raad is gevestigd) maar houdt zij kantoor in het gebouw van de rechtbank. Het is inherent aan de functie van voorzitter van de raad van discipline dat contacten worden onderhouden met de deken en de leden van de raad van toezicht, maar dat enkele feit wettigt niet de conclusie dat de voorzitter niet onpartijdig zou zijn.

3.4 Ook uit het agenderen van de zitting, voorafgaand aan de door verzoeker tegen de deken ingediende tuchtklacht, valt niet af te leiden dat mr Markx partijdig is nu een verzoek ex artikel 60 c Advocatenwet naar zijn aard spoedeisend is. Daar komt bij dat de deken te Haarlem het onderzoek, naar de door verzoeker tegen de deken te Amsterdam gerichte klachten, kennelijk nog niet heeft afgerond zodat het niet mogelijk is de behandeling van deze klachten tegen de deken te voegen met de behandeling van het verzoek ex artikel 60 c Advocatenwet.

3.5 In algemene termen heeft verzoeker voorts nog gesteld dat de advocaat-leden van de raad niet onafhankelijk en onpartijdig zijn. De raad kan deze stelling niet plaatsen; het inleidend wrakingsverzoek was gericht tegen mr Markx die als voorzitter van de raad een verzoek ex artikel 60 c Advocatenwet behandelt zonder betrokkenheid van leden van de raad. Verzoeker heeft ook overigens geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de schijn van partijdigheid aanwezig moet worden geacht.

3.6 De raad acht zich voldoende voorgelicht en ziet geen aanleiding getuigen te horen. Nu geen der aangevoerde gronden de wraking rechtvaardigt zal het verzoek worden afgewezen. Dit lot treft ook het verzoek tot aanhouding.

 

BESLISSING:

De wrakingskamer van de raad van discipline wijst het verzoek om wraking af. 

Aldus gewezen door mr H. Brouwer, voorzitter, mrs. H. Dulack, S.M. Gaasbeek – Wielinga,  M.J.G.H. Verviers en M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr M.A. Hupkes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 oktober 2010.

 

 

voorzitter       griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 6 oktober 2010 per aangetekende brief verzonden aan partijen. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.